Het aandeel energie opgewekt met hernieuwbare bronnen groeit onvoldoende om doelen te halen
U bekijkt momenteel een archief-versie van deze indicator. Deze indicator is inmiddels geactualiseerd. De actuele versie kunt u hier bekijken.
Het aandeel hernieuwbare energie (zoals energie uit biomassa, windenergie en zonne-energie) neemt met het vastgestelde beleid sterk toe, van ongeveer 4 procent in 2011 tot 7 à 10 procent in 2020. Bij uitvoering van het voorgenomen beleid kan het aandeel oplopen tot 9 à 12 procent. Ondanks deze sterke toename, is dit onvoldoende om het doel van 14 procent in 2020 te bereiken.


Hernieuwbaar energiebeleid zet stap richting doelstelling maar volstaat nog niet
Met uitvoering van het vastgestelde beleid neemt het aandeel hernieuwbare energie toe van ongeveer 4 procent in 2011 tot zo’n 8 procent (7 tot 10 procent) in 2020. In het vastgestelde beleid is onder andere verondersteld dat er in totaal 1,4 miljard euro kasmiddelen beschikbaar zijn tot 2020 voor de MEP, SDE en SDE+ (Verdonk en Wetzels 2012). Momenteel is biomassa verantwoordelijk voor driekwart van de hernieuwbare energieproductie. Ook in 2020 zal biomassa nog de belangrijkste bron van hernieuwbare energie zijn (figuur 2.5). De groei van hernieuwbare energie in 2020 wordt met name gerealiseerd door een toename van windenergie; het tot 10 procent bijmengen van biobrandstoffen in benzine en diesel; gebruik van omgevingswarmte; en het stoken van biomassa in kachels en ketels.
Indien ook rekening wordt gehouden met het Lenteakkoord, waarbij vijf politieke partijen een akkoord hebben gesloten over de Rijksbegroting 2013, wordt een iets hogere inzet van hernieuwbare energie verwacht: 9 procent (bandbreedte 7 tot 10procent). Dit komt door een iets hogere (co)-vergisting van mest en een (zeer) beperkte toename van zonnepanelen.
Wanneer het vastgestelde beleid wordt uitgevoerd in combinatie met het voorgenomen beleid, bedraagt het voor 2020 verwachte aandeel hernieuwbare energie 11 procent (9 tot 12 procent). In het voorgenomen beleid is verondersteld dat eigenaren van kolencentrales verplicht worden om 20 procent biomassa mee te stoken (+1,3 procentpunt). Ook is verondersteld dat windenergie op land doorgroeit van 4.000 MW met vastgesteld beleid naar 6.000 MW met voorgenomen beleid, mede door het vaststellen van de Structuurvisie Windenergie op Land (+0,8 procentpunt). Daarnaast is verondersteld dat de EPC-eisen voor nieuwbouw worden aangescherpt, zodanig dat nieuwe woningen vrijwel energieneutraal gebouwd worden na 2020 (+0,3 procentpunt), en dat de Green Deals rond zonne-energie worden uitgevoerd (<0,1 procentpunt).
In alle hiervoor beschreven beleidsvarianten neemt het aandeel hernieuwbare energie sterk toe, maar nog onvoldoende om de doelstelling van 14 procent in 2020 te halen. Volgende kabinetten zullen een aanvullende inspanning moeten leveren om het doel te realiseren. Daartoe bestaan verschillende beleidsopties, waaronder intensivering van de SDE+-regeling, introductie van een verplichting en import van hernieuwbare energie.
Doorkijk naar 2030: aandeel hernieuwbare energie neemt verder toe
Tot 2030 kan het aandeel hernieuwbare energie stijgen tot 13% (vastgesteld beleid) of 16% (voorgenomen beleid). Belangrijke randvoorwaarde is het beschikbare budget van ongeveer 1,4 miljard per jaar, constant wordt verondersteld na 2020. De verdere toename van het aandeel hernieuwbare energie tussen 2020 en 2030 is het gevolg van het beschikbaar komen van goedkoper potentieel – grotendeels door een verwachte daling van de kostprijzen voor hernieuwbare energie technieken, zoals windenergie op zee. Wind op land groeit na 2020 verwachting niet veel meer, omdat verondersteld is dat het potentieel rond 2020 dan volledig benut is. Na 2020 kunnen nog wel herstructureringen plaats vinden van bestaande parken, maar het effect daarvan is beperkt. Daarnaast wordt een sterke groei van vergisting (biogas productie) verwacht omdat de sector na een herstructureringsronde (namelijk als de MEP-subsidies aflopen) de warmte beter zal weten te benutten. Dat heeft een grote invloed op het energetisch rendement van de inzet van biogas.
Doelstelling hernieuwbare energie
De Europese richtlijn voor hernieuwbare energie bevat doelstellingen voor het aandeel hernieuwbare energie per lidstaat, zodanig dat voor de EU als geheel in 2020 20% van het energiegebruik afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen. In 2020 moet het aandeel hernieuwbare energie in Nederland 14% zijn.
Om dit aandeel te realiseren, zet het Nederlandse beleid in op de volgende instrumenten:
Stimuleren van hernieuwbare energie. De Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE) is omgevormd tot SDE+. Belangrijkste wijziging is dat verschillende opties in de SDE+ met elkaar concurreren, waardoor de regeling kosteneffectiever is geworden. Ook worden vanaf 2012 projecten gestimuleerd die op hernieuwbare warmte zijn gericht.
Bijmengverplichting voor biobrandstof in transportbrandstoffen. Op dit moment worden enkele procenten biobrandstoffen bijgemengd in benzine en diesel. Vanuit de EU is het verplicht om dit aandeel te laten oplopen tot 10% in 2020.
Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales. In de Green Deal met de energiesector is afgesproken dat kolencentrales tot 2015 10% biomassa blijven bijstoken. In het Energierapport het beleidsvoornemen beschreven om een minimum bij- en meestookpercentage verplicht te stellen. Hierbij is aangegeven dat het moet gaan om duurzame biomassa. Deze criteria moeten nog wel verder worden vormgegeven.
Daarnaast wordt nagedacht over het eventueel invoeren van een leveranciersverplichting (EL&I 2012). Een voordeel van een verplichtingensysteem is dat het marktpartijen stimuleert om op zoek te gaan naar de goedkoopste vormen van hernieuwbare energie. Een verplichtingensysteem bestaat al in Noorwegen en Zweden, terwijl dat in het Verenigd Koninkrijk juist wordt verlaten. Er kleven ook mogelijke nadelen aan, waaronder risico op overwinsten van energiebedrijven en het ontstaan van marktmacht, en minder mogelijkheid tot sturing op individuele technologieën. Bovendien leidt iedere systeemwijziging tot onzekerheid bij investeerders en daardoor tot vertraging. Een systeemwijziging kan met name gunstig zijn als dit gepaard gaat met meer internationale samenwerking, waardoor landen beter gebruik kunnen maken van elkaars comparatieve voordelen en om subsidie-concurrentie tussen landen tegen te gaan. Ook onderzoekt het kabinet de mogelijkheid om hernieuwbare energie in het buitenland aan te kopen en middels daarvoor ontworpen flexibele mechanismen mee te tellen voor de Nederlandse doestelling.
Referenties
- Verdonk, M. en W. Wetzels (2012). Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012. Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving
- CLO.nl (2012). Verbruik van hernieuwbare energie 1990-2011 (indicator 0385, versie 24 www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. CBS, Den Haag; Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven en Wageningen UR, Wageningen
Relevante informatie
Naam van het gegeven
Hernieuwbare energie 2020
Omschrijving
Referentieraming hernieuwbare energie 2020
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving, auteur: Martijn Verdonk
Berekeningswijze
Zie Verdonk en Wetzels(2012) voor een beschrijving van de methode en de onzekerheden
Geografisch verdeling
Nederland
Betrouwbaarheidscodering
Zie Verdonk en Wetzels(2012)voor een beschrijving van de methode en de onzekerheden
Archief
- Hernieuwbare energie (actuele versie, 30-08-2018)
- Hernieuwbare energie (versie 2017, 15-09-2017)
- Hernieuwbare energie (versie 2016, 09-09-2016)
- Hernieuwbare energie EU-richtlijn 2020 (versie 2014, 08-09-2014)
- Hernieuwbare energie EU-richtlijn 2020 (versie 2012, 14-09-2012)
- Hernieuwbare energie EU-richtlijn 2020 (versie 2010, 16-09-2010)