Grondwaterkwaliteit onvoldoende in lössgebied en zuidelijk zandgebied
U bekijkt momenteel een archief-versie van deze indicator. Deze indicator is inmiddels geactualiseerd. De actuele versie kunt u hier bekijken.
In het veengebied en het kleigebied is de gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater en drainwater al vele jaren lager dan de doelstelling van 50 milligram per liter. In zandgebied ligt de gemiddelde concentratie in 2012 dichtbij de doelstelling. In het lössgebied en in het zuidelijk zandgebied liggen de concentraties boven de doelstelling. Hier is volledig doelbereik na 2014 niet te verwachten ondanks dat de nitraatconcentratie nog verder kan afnemen door naijling van effecten van maatregelen in het vierde actieprogramma en nieuwe maatregelen in het vijfde actieprogramma voor de Nitraatrichtlijn.





Nitraatconcentratie in bovenste grondwater nog boven de norm in het lössgebied
Gemiddeld genomen voldoet het grondwater onder landbouwgrond in 2012 in het klei, veen- en zandgebied aan de doelstelling van 50 mg per liter, maar niet in het lössgebied. In het klei- en veengebied ligt de gemiddelde nitraatconcentratie ruim onder de doelstelling. Binnen het zandgebied zijn er grote verschillen. In het zuidelijk zandgebied (Noord Brabant en Limburg), ligt de gemiddelde nitraatconcentratie nog ruim boven het nitraatdoel, terwijl in het noordelijk en centraal zandgebied gemiddeld het doel wordt bereikt (zie figuur 2). Dat de gemiddelde nitraatconcentratie in het zuidelijk zandgebied hoger is dan in de andere zandgebieden, komt onder andere doordat er hier meer uitspoelingsgevoelige gewassen (gedefinieerd als een gewas waarbij bij bemesting volgens advies de nitraatconcentratie van 50 milligram per liter wordt overschreden) worden geteeld, meer bodems voorkomen die gevoelig zijn voor uitspoeling van stikstof en aanwezigheid van veel intensieve veehouderijbedrijven (hokdierbedrijven) met veel mest en weinig grond.
Terminologie Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) |
In dit document en de Balans van de Leefomgeving 2014 wordt alleen gesproken over grondsoortgebieden (bijvoorbeeld het zandgebied). Het LMM hanteert een andere terminologie waar gesproken wordt over grondsoortregio’s (bijvoorbeeld de zandregio), waarbinnen weer gebieden worden onderscheiden (bijvoorbeeld het Centraal zandgebied); zie paragraaf 2.3 van Hooijboer en de Klijne (2012). Op het detailniveau waar in de Balans van de Leefomgeving 2014 over nitraatmetingen wordt gesproken komt het zandgebied, of lössgebied overeen met de zandregio, of lössregio. Op een fijner ruimtelijk schaalniveau kunnen er wel verschillen ontstaan. Omdat in beleidsdocumenten doorgaans ook over gebieden wordt gesproken, bijvoorbeeld waar het gaat om specifieke normstelling voor het zand- en lössgebied, is hier met het oog op de leesbaarheid besloten om alleen de term gebieden te gebruiken. |
Vanaf 1992 sterke verbetering in het zandgebied, na 2003 afvlakking
Gemiddeld daalt de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater in het zandgebied tussen 1992 en 2002 met meer dan 60 procent. Na 2003 vlakt de verbetering af. Deze afvlakking is er ook als de concentraties gecorrigeerd worden voor verschillen in neerslagoverschot en steekproefgrootte tussen de meetjaren. In het lössgebied worden de hoogste nitraatconcentraties gevonden. Tussen 2005 en 2011 dalen hier de concentraties gestaag maar het overall trendbeeld is vergelijkbaar met het beeld voor het zandgebied. Voor het kleigebied is er sinds 2004 een gestage daling (zie figuur 4).
De grondwaterkwaliteit bij melkveebedrijven, ook die met een derogatie, is beter dan bij andere bedrijven
Bij melkveebedrijven ligt de nitraatconcentratie in het bovenste grondwater in het zandgebied gemiddeld rond het doel van 50 milligram per liter. Bij akkerbouw- en hokdierbedrijven liggen de concentraties 1,5 tot 2,5 maal hoger dan bij melkveebedrijven. De gemiddelde nitraatconcentraties op derogatiebedrijven in het zandgebied, waar vanaf 2007 metingen worden uitgevoerd, liggen ruim onder de nitraatnorm. Derogatiebedrijven zijn veelal melkveebedrijven met meer dan 70 procent gras, die met EU-toestemming tot 2014 gemiddeld bijna 250 kilogram stikstof per hectare uit dierlijke mest gebruiken, ruim meer dan de EU norm van 170 kilogram stikstof per hectare. Met ingang van 2014 zijn de voorwaarden voor derogatie aangescherpt en is de derogatie gedifferentieerd naar gebied. Voor het centraal en zuidelijk zandgebied en het lössgebied is de norm verlaagd van 250 naar 230 kilogram stikstof per hectare. Verder is bij alle derogatiebedrijven de eis voor het aandeel grasland nu 80 procent in plaats van 70 procent en is het gebruik van fosfaatkunstmest verboden.
Nitraatconcentraties dalen verder in het zandgebied, maar het zuidelijk zandgebied blijft een knelpunt
Modelberekeningen geven aan dat door naijling van effecten van maatregelen in het vierde actieprogramma, dat in 2013 afliep, de nitraatconcentraties nog verder zullen dalen (zie figuur 5). Voor het gehele zandgebied gaat het om een daling in 2027 met circa 10 milligram per liter ten opzichte van de gemeten gemiddelde concentraties in de periode 2007-2010. Voor het zuidelijk zandgebied is een daling berekend van bijna 20 milligram per liter naar circa 70 milligram per liter in 2027 (Willems et al 2012).
Stikstofoverschot neemt de laatste jaren niet verder meer af
Het stikstofoverschot (verschil tussen aanvoer en gewasafvoer) neemt de laatste jaren niet meer af omdat het gebruik van stikstofkunstmest en stikstof in dierlijke mest per hectare landbouwgrond nauwelijks meer afneemt (zie onderstaande figuur).


Stikstofoverschotten op de bodembalans van melkveebedrijven nemen na 2003 nog beperkt af (zandgrond) (zie figuur 7) en soms zelfs weer toe (klei en veengrond; Willems et al 2012). Bij akkerbouwbedrijven zit er na 2002 nauwelijks beweging in het stikstofoverschot van de bodembalans zowel in het zand- als kleigebied. De stikstofgebruiksnormen zijn sinds 2006 nog met ongeveer 10 procent (bouwland) tot 20 procent (grasland op zand) aangescherpt (Willems, et al, 2012). Het is vooral de stikstofaanvoer via kunstmest die is afgenomen. Behalve het mestbeleid speelt hierbij ook het duurder worden van kunstmest een rol.
Daling nitraat in grondwater volgt daling van het stikstofoverschot
Het stikstofoverschot op landbouwgronden is de drijvende kracht voor de nitraatuitspoeling. Over de gehele meetperiode 1990-2012 volgt de trend van de gemeten nitraatconcentraties in het zandgebied redelijk goed de trend van het bodem-stikstofoverschot , met inbegrip van de stagnatie vanaf 2003 (zie onderstaande figuur). Dit ondersteunt de beleidsopvatting dat mestbeleid gericht op vermindering van het stikstofoverschot effectief is om het nitraatdoel te bereiken.

Aanscherping stikstofnormen in vijfde actieprogramma
De doelstelling van 50 milligram per liter vloeit voort uit het primaire doel van de Nitraatrichtlijn dat is geformuleerd als “de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen, en
verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen”. Er is geen eenduidige opvatting over wanneer de nitraatdoelstelling is bereikt, maar in de afgeronde onderhandelingen over Nederlandse invulling van de Nitraatrichtlijn stelt de EU Commissie dat ook op regionale schaal aan de doelstelling moet worden voldaan. In 2010 voldeed circa 80 procent van de landbouwbedrijven in het zuidelijk zandgebied en het lössgebied niet aan de doelstelling. Dit was een belangrijke reden voor de EU-commissie om aanscherping van de stikstofnormen in het vijfde Nederlandse Actieprogramma (2014-2017) te eisen. Onderhandelingen zijn in 2014 afgerond.
In het vijfde actieprogramma worden de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige gewassen in het zuidelijk zandgebied en het lössgebied aangescherpt met maximaal 20 procent. De N-werkingscoëfficiënten voor varkensdrijfmest op zand- en lössgronden, waar dit een veel toegepaste mestsoort is, wordt verhoogd van 70 procent naar 80 procent, waardoor de gebruiksruimte voor stikstof uit andere bronnen wordt beperkt. Er worden ook normen verruimd. Zo wordt de stikstofgebruiksnorm voor grasland op kleigrond met volledig maaien verhoogd van 350 kilogram N per hectare naar 385 kilogram N per hectare.
De productiebegrenzing voor varkens en pluimvee met de dierrechten blijft van kracht tot het einde van vijfde actieprogramma dat in 2017 afloopt. Ondanks behoud van de dierrechten tot 2018 kan de mest- en milieudruk in het zuiden (Noord-Brabant en Limburg) verder toenemen. De huidige milieuvergunningen in dit deel van het land bieden nog ruimte voor een flinke groei van de veestapel (Willems et al 2013).
Europese vergelijking
Ondanks de sterke afname sinds 1990 was in 2008 het bodemstikstofoverschot van de Nederlandse landbouw nog steeds het hoogste binnen de EU, ook wanneer vergeleken met landbouw intensieve regio’s (NUTS2) in ander lidstaten met een vergelijkbaar landouwareaal als in Nederland (zie onderstaande figuur).

Risico op een niet plaatsbaar mestoverschot vanaf 2015
In 2015 wordt de Europese melkquotering afgeschaft. Daarnaast is de Nederlandse overheid van plan om na 2017 de productierechten voor varkens en pluimvee af te schaffen, tenminste als uit evaluatieonderzoek blijkt dat het systeem van verplichte mestwerking functioneert zonder risico’s voor milieu. Er is een risico dat de uitbreiding van de mestverwerking onvoldoende is voor de vanaf 2015 verwachte hoeveelheid jaarlijks te verwerken mest. Dit wordt vooral veroorzaakt door onzekerheid over de vergunningverlening en de financiering van nieuwe mestverwerkingsplannen. De toename van de hoeveelheid te verwerken mest vanaf 2015 is vooral een gevolg van de aanscherping van fosfaatgebruiksnormen en waarschijnlijk niet van een toename van de veestapel of de mestproductie (Willems et al 2013).

Weliswaar groeit de veestapel sinds 2007 (zie bovenstaande figuur), maar de fosfaatuitscheiding van de veestapel als geheel daalde tot 2013, vooral door voermaatregelen. Het tekort aan mestverwerkingscapaciteit in 2015 wordt geschat op maximaal 9 miljoen kilogram fosfaat (circa een derde van de totaal benodigde capaciteit) als productiebegrenzing van de veestapel wordt losgelaten. Het tekort in 2015 zou maximaal 3 miljoen kilogram fosfaat zijn als de veestapel niet zou zijn gegroeid.
Tabel 1. Productie en afzet van dierlijke mest in 2020, de verwerking van mest in 2013 en opgaven voor verwerking van varkens- en rundvee mest in 2015 en daarna voor een scenario zonder en met productierechten (Willems et al 2013).
Ref 2011 | 2020 zonder productierechten | 2020 met productierechten | |
miljoen kilogram fosfaat | |||
Mestproductie | 170 | 162 | 156 |
Afzet op landbouwgrond | 134 | 110-120 | 110-120 |
Overschot | 36 | 42-52 | 36-46 |
Af: verwerkte pluimveemest | 26 | 26 | 26 |
Taakstelling verwerking overig mest | – | 16-26 | 10-20 |
Capaciteit verwerking overige mest (2011/2013) | 10 | 10 | 10 |
Capaciteit verwerking overige mest in 2015 | – | 17 | 17 |
Totaal benodigde extra capaciteit overige mest na 2015 | – | -1 tot +9 | -7 tot +3 |
In beide scenariovarianten zijn voermaatregelen doorgevoerd. De referentie 2011 is gebaseerd op modelberekeningen ( LEI website mestmarkt 2011; alle mestproducties zijn gebaseerd op uitgangspunten van de WUM).
In 2013 is de fosfaatuitscheiding weer toegenomen met 5 miljoen kilogram fosfaat tot 165 miljoen kilogram (voorlopig cijfer). Naast groei van de melkveestapel is ook toename van het fosfaatgehalte in krachtvoer een oorzaak (CBS, 2014). Als dit effect structureel is dan zou het maximale tekort aan mestverwerking capaciteit na 2015 toenemen van 9 miljoen naar 12 miljoen kilogram fosfaat (zie onderstaande figuur). Beheersing van de fosfaatproductie in mest is blijft daarom belangrijk om een tekort aan mestverwerkingscapaciteit na 2014 te voorkomen (PBL 2013).

Referenties
- Hooijboer, A.E.J. & A. de Klijne (2012), Waterkwaliteit op Landbouwbedrijven. Evaluatie Meststoffenwet 2012: deelrapport ex post. Bilthoven, RIVM, RIVM-Rapport 680123001.
- RIVM-LMM (2014). http://www.rivm.nl/Onderwerpen/L/Landelijk_Meetnet_effecten_Mestbeleid
- Willems, W.J. et al (2012), Evaluatie Meststoffenwet 2012: syntheserapport, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
- Willems, W.J. et al (2013), Ex ante evaluatie mestbeleid 2013. Gevolgen van de invoering van verplichte mestverwerking en het afschaffen van productierechten in de veehouderij, Den Haag/Wageningen: PBL/Wageningen UR.
Relevante informatie
- CBS, PBL, Wageningen UR (2013). Stikstof- en fosfaatbalans voor landbouwgrond, 1980-2012 (indicator 0093, versie 14, 14 oktober 2013). www.compendiumvoordeleefomgeving.nl. CBS, Den Haag; Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag/Bilthoven en Wageningen UR, Wageningen.
- Bolt, F.J.E. van der, O.F. Schoumans (Eds.), E.M.P.M. van Boekel, P. Bogaart, H.P. Broers, B. van der Grift, C.H.G. Daatselaar, W. van Dijk, P. Groenendijk, A. van den Ham, A.E.J. Hooijboer, A. de Klijne, R.L.M. Schils en T.P. Tol-Leenders, (2012). Ontwikkeling van de bodem- en waterkwaliteit. Evaluatie Meststoffenwet 2012: eindrapport ex post. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2318
- CBS 2014, CBS statline en nieuwsbericht 26 mei 2014.
- Groenendijk, P., L.V. Renaud, O.F. Schoumans, H.H. Luesink, T.J. de Koeijer en G. Kruseman, (2012). MAMBO en STONE-resultaten van rekenvarianten van gebruiksnormen. Evaluatie meststoffenwet 2012: eindrapport ex ante. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2317.
- Schoumans, O.F., P. Groenendijk, L.V. Renaud, W. van Dijk, J.J. Schröder, A. van den Ham en A.E.J. Hooijboer, (2012). Verhoogde nitraatconcentraties in het Zuidelijke zandgebied. Analyse van de mogelijke oorzaken. Alterra rapport 2319. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 2319.
- RIVM Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid, 2014. (http://www.rivm.nl/Onderwerpen/L/Landelijk_Meetnet_effecten_Mestbeleid)
Naam van het gegeven
Mest en nitraat
Verantwoordelijk instituut
Planbureau voor de Leefomgeving; auteur: Hans van Grinsven