Het voedsel dat Nederlanders eten is nu niet duurzaam. Hier verandering in brengen is ingewikkeld. Maar het kan wel; er zijn wel degelijk mogelijkheden om ons voedsel duurzamer te maken.
Voedsel is een eerste levensbehoefte. Voedselproductie is dan ook onmisbaar. Maar voedsel heeft ook gevolgen voor de leefomgeving. Wereldwijd is de productie van voedsel verantwoordelijk voor circa 25% van de totale broeikasgasemissies, en voor circa 60% van het verlies aan biodiversiteit op land. Het voedsel dat in Nederland wordt gegeten, komt uit de hele wereld. De effecten op de leefomgeving zijn daarom verspreid over Nederland, Europa en de rest van de wereld. Van invloed is vooral de primaire productiefase op de boerderij; denk alleen maar aan de grote hoeveelheden land die nodig zijn voor het verbouwen van gewassen. Transport, verwerking en bereiding van voedsel hebben een kleiner aandeel.
In de leefomgeving is de invloed van voedselproductie goed zichtbaar. De omzetting van natuur naar landbouwgrond heeft landschappen veranderd. In Europa hebben in het verleden bossen plaatsgemaakt voor akker- en grasland. In andere werelddelen is nog steeds sprake van ontbossing voor voedselproductie. De verandering van natuur in landbouwgrond heeft geleid tot verlies van biodiversiteit. Ook de landbouwmethode die wordt gebruikt heeft invloed op de biodiversiteit; intensieve akkerbouw of veehouderij levert meer producten per m2 op, maar leidt ter plekke tot minder biodiversiteit. Voedselproductie zorgt bovendien voor uitstoot van broeikasgassen, stikstof, fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen. Deze effecten op de leefomgeving zijn nooit helemaal te voorkomen; ook in de toekomst zijn er land, bodem en water nodig bij het verbouwen van voedsel.
Om een Nederlander een jaar lang van voedsel te voorzien is er gemiddeld ongeveer 1800 m2 land nodig (ongeveer een kwart voetbalveld). Dit noemen we de landvoetafdruk van de Nederlandse voedselconsumptie. De landvoetafdruk van de Nederlandse voedselconsumptie vormt 38% van de landvoetafdruk van de totale Nederlandse consumptie. Ook voor de productie van andere goederen die Nederlanders consumeren of verbruiken, is land nodig, zoals kleding en textiel (4%), hout en papier (36%), biobrandstoffen (3%) en overige consumptiegoederen (19%). Landgebruik voor voedsel is met zijn 38% dus de grootste categorie binnen de landvoetafdruk van de totale Nederlandse consumptie.
Wat iemand als ‘duurzaam voedsel’ ziet, kan per persoon verschillen. Mensen vinden verschillende dingen belangrijk aan voedsel en maken op basis daarvan verschillende keuzes. Voor de een heeft duurzaamheid te maken met dierenwelzijn; duurzaam vlees is dan bijvoorbeeld gemaakt van varkens die hebben kunnen wroeten in een modderpoel. Voor een ander is voedsel duurzaam als er weinig broeikasgasemissies zijn uitgestoten bij de productie; in dat geval kunnen varkens beter in luchtdichte stallen worden gehouden.
Deze en andere interpretaties van ‘duurzaam’ zijn niet goed of fout, maar in de praktijk kunnen ze wel met elkaar conflicteren. Dierenwelzijn gaat niet altijd samen met efficiëntie; bij biologische veehouderij, waar dieren betere leefomstandigheden hebben, is meer land nodig om voer te verbouwen en dat geeft ook meer broeikasgasemissies. Tegelijkertijd kan zo’n boerderij meer (lokale) biodiversiteit opleveren, doordat er ruimte is voor wilde planten of insecten. Dat maakt de vraag ‘wat is duurzaam voedsel?’ niet eenvoudig te beantwoorden.
In de supermarkt is steeds vaker lokaal voedsel te koop. Dat wil zeggen, voedsel dat in de eigen regio is geproduceerd. Soms staat de naam van de boer bij de producten vermeld. De transportafstand van dit soort voedsel is relatief klein. Lokaal voedsel kopen is ook een manier om de lokale economie te steunen.
Voor voedsel bestaan allerlei keurmerken. Een keurmerk voor eerlijke handel heeft als doel kleine boeren in ontwikkelingslanden van een beter inkomen te voorzien. Ook probeert het vaak bij te dragen aan betere arbeidsomstandigheden, onderwijs en ontwikkeling van de lokale economie.
De productie van voedsel veroorzaakt uitstoot van broeikasgassen. Anders dan bij bijvoorbeeld het produceren van energie, kan de uitstoot van broeikasgassen bij voedselproductie niet tot nul worden gereduceerd. Broeikasgassen kunnen leiden tot klimaatverandering. Andersom heeft een veranderend klimaat ook weer gevolgen voor de voedselproductie; in veel gebieden (vooral elders in de wereld) worden boeren steeds vaker geconfronteerd met oogstverliezen door droogte of juist overstromingen.
De smaak en prijs van voedsel hebben grote invloed op voedselkeuzes. Consumenten willen er op kunnen vertrouwen dat producten in de winkel van goede kwaliteit zijn en op een goede manier geproduceerd zijn, tegen een redelijke prijs.
Voor veel mensen is gezondheid en zich fit en lekker voelen een belangrijke motivatie bij voedselkeuzes. Een gezond eetpatroon draagt bij aan het voorkomen van leefstijlziekten, zoals hart- en vaatziekten en diabetes.
Biodiversiteit is de verscheidenheid aan planten en dieren in een bepaald gebied. Voedselproductie gaat vaak samen met een verlies aan biodiversiteit. Het omzetten van natuur naar landbouwgrond zorgt voor verlies van leefgebieden van planten en dieren, van orang-oetan tot bijen en veldbloemen. De wijze waarop voedsel wordt geproduceerd heeft gevolgen voor de lokale biodiversiteit: in een monocultuur komen minder soorten voor dan in extensief beheerd grasland.
Voor een toenemend aantal mensen is dierenwelzijn belangrijk. Er zijn verschillen in dierenwelzijn tussen verschillende veehouderijsystemen. Mensen ervaren verantwoordelijkheid om goed voor dieren te zorgen en vinden het daarom belangrijk hoe dieren worden gehouden.
Met behulp van technologie kunnen negatieve effecten op de leefomgeving worden verminderd. Hoogtechnologische kassen en stallen bijvoorbeeld kunnen de emissies van broeikasgassen, stikstof en fosfaat en gewasbeschermingsmiddelen verminderen. Robotisering in de landbouw kan leiden tot efficiëntere productie.
De effecten van voedsel op de leefomgeving kunnen worden weergegeven in een ‘voetafdruk’: de hoeveelheid land die nodig is om het voedsel te verbouwen (in m2) of de hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen (in CO2-eq.) die wordt veroorzaakt. Voor het voedsel van de gemiddelde Nederlander is circa 1800 m2 land nodig, en het veroorzaakt jaarlijks een uitstoot van circa 1500 kg broeikasgassen. Uit berekeningen blijkt dat door een combinatie van gematigde keuzes de voetafdruk met ongeveer een derde kan dalen, vergeleken met de huidige situatie.
Er zijn vier manieren om de effecten van voedsel op de leefomgeving te verminderen:
Er zijn verschillende mogelijkheden om duurzamer te eten. Een belangrijke mogelijkheid is het eten van minder dierlijke producten, zoals vlees en zuivel. Vlees en zuivel hebben namelijk een groter aandeel in de voetafdruk dan plantaardig voedsel. Hoe kan een duurzamer menu eruitzien?
De tweede manier om de effecten van voedsel op de leefomgeving te verminderen is minder voedselverspilling. Als er minder wordt verspild, wordt er meer voedsel gebruikt, en hoeft er dus minder te worden geproduceerd. De derde optie is efficiënter produceren. Dit kan door bijvoorbeeld de gewasopbrengsten te verhogen. De vierde optie is zorgvuldiger produceren, door bijvoorbeeld minder gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken of het dierenwelzijn te verhogen. De positieve effecten van zorgvuldiger produceren, zoals meer dierenwelzijn of meer lokale biodiversiteit, komen niet tot uitdrukking in de land- en broeikasgasvoetafdruk.
Hieronder kun je zelf verkennen hoe de voetafdruk kan verminderen aan de hand van de vier manieren. Maak in de drop-downvensters een keuze voor bijvoorbeeld een ander menu, voor meer of minder efficiëntie en dierenwelzijn en vergelijk wat het effect is op het landgebruik en de broeikasgasemissies.
De voetafdrukdata op deze website zijn afkomstig uit het PBL-rapport ‘Dagelijkse kost. Hoe overheden, bedrijven en consumenten kunnen bijdragen aan een duurzaam voedselsysteem’ en het bijbehorende achtergrondrapport ‘Kwantificering van de effecten van verschillende maatregelen op de voetafdruk van de Nederlandse voedselconsumptie’. Dit laatste rapport is mede gebaseerd op een rekentool die door Blonk Consultants is gemaakt. Meer informatie
De berekeningen met de voetafdruk vragen om een aanzienlijke hoeveelheid gegevens en er moeten een aantal aannames worden gemaakt. Daarbij gaat het onder andere om de herkomst van producten (bijvoorbeeld van rundvlees, of koffie), gewasopbrengsten en de verdeling van milieudruk over hoofdproducten en bijproducten (onder andere relevant voor varkensvlees en sojaolie en sojaschroot). Deze data zijn omgeven met onzekerheden. Dit betreft bijvoorbeeld:
De gepresenteerde resultaten dienen daarom meer als een indicatie gezien te worden, die inzicht geeft in de orde van grootte. In de toekomst kunnen de getallen op basis van nieuwe inzichten en als gevolg van feitelijke veranderingen eventueel worden bijgesteld.
Het aandeel van voedselconsumptie in de totale consumptie-gerelateerde broeikasgasvoetafdruk is voor Nederland gemiddeld circa 13%. De gemiddelde broeikasgasemissie van circa 1500 kg per persoon per jaar, zoals berekend op deze website voor de huidige situatie, komt omgerekend lager uit. Verklaringen hiervoor zijn onder andere een onderschatting van de feitelijke voedselconsumptie (naar schatting met 16%) en het niet-meenemen van alle emissies in de voedselketen (met name niet in de schakels tussen boer en consument). De Nederlandse voedselconsumptie draagt voor circa 38% bij aan de landvoetafdruk. Ter vergelijking: het gebruik van hout en papier is verantwoordelijk voor circa 36% van de landvoetafdruk van de Nederlandse consumptie.
De basis voor de eetpatronen wordt gevormd door data van het RIVM uit de voedselconsumptiepeiling (2010). Dit eetpatroon voldoet op een aantal punten niet aan de Schijf van Vijf: zo wordt er te veel suiker en roodvlees (varkens- en rundvlees) gegeten en te weinig groenten en fruit. In de alternatieve eetpatronen (met uitzondering van ‘Duurzaam en gezond menu’) is zo weinig mogelijk veranderd, behalve dan voor het aspect waar het om gaat (bijvoorbeeld minder dierlijke eiwitten). Dit betekent dat de nieuwe eetpatronen meestal niet voldoen aan de Schijf van Vijf.
De data geven de omvang van de broeikasgasemissies en van het landgebruik voor de Nederlandse voedselconsumptie in binnen- en buitenland. De broeikasgas- en landvoetafdruk zijn in principe over de gehele keten ‘van grond tot mond’ berekend, inclusief onder andere directe emissies vanuit landbouw, verpakking, transport en energiegebruik voor koeling. De data geven de gemiddelde milieudruk voor de onderscheiden categorieën. In de meeste berekende eetpatronen daalt de landvoetafdruk van de Nederlandse consumptie. Dit kan betekenen dat er elders in de wereld minder land nodig is, dan wel dat er minder nieuwe landbouwgrond nodig is. Dit kan weer leiden tot lagere broeikasgasemissies (indirect land use change). Dit effect is echter lastig te meten en is daarom niet meegenomen.
De landvoetafdruk geeft aan hoeveel m2 land er nodig is voor de voedselproductie. Dit land kan onderscheiden worden in bouwland en grasland (zie link naar treemap ). De landvoetafdruk geeft geen informatie over de aard van het landgebruik, zoals over de intensiteit en rijkdom aan biodiversiteit. Bij verhoging van de gewasproductie per hectare bestaat het risico dat deze ten koste gaat van de lokale biodiversiteit of milieukwaliteit.
De milieudruk is voor een aanzienlijk deel buiten Nederland, voor landgebruik is dit ongeveer 75%. Dat komt onder andere omdat veel veevoer (anders dan gras en maïs) buiten Nederland wordt geproduceerd. Wanneer de voedselconsumptie in Nederland verandert, is het de vraag waar dit leidt tot een vermindering van de voedselproductie en dus tot minder milieudruk. Het kan zijn dat bijvoorbeeld de vleesconsumptie in Nederland daalt, maar dat de vleesproductie in Nederland op peil blijft doordat er meer vlees wordt geëxporteerd. Verder is het zo dat wereldwijd de vraag naar voedsel stijgt (onder andere vanwege een groeiende wereldbevolking). Minder vraag in Nederland hoeft dus zeker niet te betekenen dat de landbouw elders inkrimpt, het kan ook betekenen dat de landbouw elders minder toeneemt.
Voordat voedsel op het bord belandt, is het door een keten van boeren, fabrikanten en winkeliers heen gegaan. Al deze partijen hebben invloed op welk voedsel Nederlanders eten en hoe dit voedsel wordt geproduceerd. Voor consumenten is het lastig om zelf hun eetpatroon te veranderen. Dit komt doordat keuzes van consumenten sterk gestuurd worden door alledaagse voedselroutines.
Alleen in samenwerking met ketenpartijen zoals supermarkten, horeca en voedingsmiddelenproducenten, is de consument in staat om zijn eetpatroon stap voor stap te veranderen. Het zijn deze partijen die het aanbod voor de consument bepalen. Bedrijven in het voedselsysteem laten zich niet alleen door economische motieven beïnvloeden, maar ook door het maatschappelijk debat over voedsel. Daarbij moeten ze zich houden aan de wet. Dit betekent dat andere spelers – consumenten, maatschappelijke organisaties en overheden – invloed uitoefenen op de verduurzaming van het voedselsysteem.
De impact van voedsel op de leefomgeving kan verminderen.
Met een combinatie van grotere en kleinere inspanningen door consumenten, bedrijven en overheden kan veel worden bereikt. De optelsom van deze initiatieven kan leiden tot een grotere verandering in het voedselsysteem.
In supermarkten is vlees waarvan het dier een ‘beter leven’ heeft gehad de standaardkeuze geworden: varkensvlees heeft minimaal 1 ster Beter Leven Keurmerk, kippenvlees werd ‘conceptkip’.
De meeste koffie en chocolade in de supermarkten hebben een UTZ/Rainforest Alliance keurmerk.
Nieuwe bedrijven met innovatieve producten hebben gezorgd voor een groter aanbod aan vleesvervangers.
Nieuwe duurzame voedselbedrijven richten zich met hun producten op het korter maken van ketens om zo boeren en burgers met elkaar te verbinden en op het tegengaan van voedselverspilling
De minister van LNV stelt de halvering van de voedselverspilling als doel voor 2030. Partijen verenigd in de Taskforce Circular Economy in Food en de Transitie-agenda Nederland Circulair streven ernaar om dit doel te halen.
Voedselbedrijven hebben zich verenigd in de Green Protein Alliance. Zij spraken af om te streven naar een vermindering van het percentage dierlijke eiwitten in de Nederlandse voedselconsumptie.
Bedrijven en organisaties verenigd in de Transitie coalitie voedsel willen een transitie in de spelregels van het voedselsysteem, zodat duurzaamheid, gezondheid en transparantie centraal komen te staan.
In de City Deal ‘Voedsel op de Stedelijke Agenda’ hebben gemeenten, provincie en Rijk afspraken gemaakt om voedselproductie en voedselconsumptie op lokaal niveau met elkaar te verbinden in stedelijk voedselbeleid.
Met de Biodiversiteitsmonitor (een initiatief van Royal FrieslandCampina, Rabobank en het Wereld Natuur Fonds) kunnen melkveehouders laten zien welke maatregelen zij nemen om de biodiversiteit in hun weilanden de bevorderen. De kosten van de maatregelen worden gecompenseerd door een hogere melkprijs en rentekorting op leningen.
Weideweelde-zuivel is een initiatief van Royal Aware, de coöperatie Noorderlandmelk en het ‘Boerengilde’, een vereniging van 12 boeren. Om Weideweelde-zuivel te maken, moeten boeren aan extra eisen voldoen om weidevogels te beschermen. Boeren ontvangen een meerprijs voor de melk om deze extra maatregelen te financieren.
De informatie op deze website is een samenvatting van verschillende publicaties van het PBL:
Voedsel is een eerste levensbehoefte. De productie van ons voedsel heeft evenwel een keerzijde voor de leefomgeving, zoals verlies van biodiversiteit en klimaatverandering. Door consumenten en ketens centraal te stellen in Voedselbeleid, komen er nieuwe mogelijkheden in beeld om ons dagelijks voedsel duurzamer te maken.
Achtergronden en keuzes bij het vergelijken van de impact van voedsel. De productie van het voedsel dat Nederlanders eten heeft gevolgen voor de leefomgeving, zowel in Nederland als in andere landen waar ons voedsel wordt geproduceerd. Er zijn veel mogelijke maatregelen om deze effecten op de leefomgeving te verminderen. De centrale vraag in dit rapport is wat de effecten zijn van een aantal van deze maatregelen op de land- en broeikasgasvoetafdruk van de Nederlandse voedselconsumptie.
In deze beleidsstudie onderscheiden we 5 perspectieven op duurzaam voedsel die in het Nederlandse maatschappelijke debat over voedsel en duurzaamheid terugkomen. Elk perspectief vertelt een wezenlijk ander verhaal over wat een duurzaam voedselsysteem precies inhoudt, hoe dit te verduurzamen en wie daarbij betrokken moeten zijn.
Nederlandse bedrijven uit de zuivel- en de consumptieaardappelketens nemen diverse initiatieven om de landbouw te verduurzamen, die verder gaan dan wat de wet voorschrijft. In veel van deze private initiatieven spelen ook partijen van buiten de economische keten een rol, zoals maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen. In deze beleidsstudie verkennen we de kracht en beperkingen van private sturing op verduurzaming van landbouw.
Bouwstenen voor beleid om verduurzaming van eetpatronen te stimuleren.
Het voedselsysteem dat schuilgaat achter de Nederlandse voedselconsumptie heeft grote effecten op de leefomgeving. In deze notitie bespreken we hoe voedselbeleid, dat consument en ketens als uitgangspunt neemt, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de verduurzaming van het Nederlandse voedselsysteem.
Het streven naar een circulaire economie staat nationaal en internationaal hoog op de agenda. Een circulaire economie is gericht op het optimaal inzetten en hergebruiken van grondstoffen en producten. Voor ons voedselsysteem betekent dit dat we de blik moeten richten op het gebruik van hulpbronnen, het tegengaan van voedselverspilling en het gebruik van reststromen. Deze policy brief beschrijft deze acties.
Nederlanders krijgen te veel verzadigde vetten en zout binnen en eten juist weer te weinig groente en fruit. Ook consumeren we vergeleken met andere delen van de wereld relatief veel vlees en zuivel, producten die meer land en grondstoffen vergen dan plantaardig voedsel.
Informatie over het model dat gebruikt is om de broeikasgas- en landvoetafdruk te berekenen
Een conceptueel kader voor een monitoringsystematiek om de voortgang van de verduurzaming van het Nederlandse voedselsysteem in beeld te brengen.