Interactiviteit beperkt
Om de interactiviteit goed te ervaren, raden wij je aan om deze website in een moderne browser (Chrome, Firefox, Safari, IE 9 en hoger) te bekijken.Sluiten
Interactiviteit beperkt Om de interactiviteit goed te ervaren, raden wij je aan om deze website later op je desk- of laptop te bekijken.Sluiten

Uiteenlopende paden
De potentiële beroepsbevolking
in de 22 stadsgewesten,
nu en in de toekomst

Steden oefenen een grote aantrekkingskracht uit op jongeren, die hier komen voor het volgen van opleiding of hier een baan hebben gekregen. De stad is daarmee de motor achter de groei van de potentiële beroepsbevolking: de bevolking tussen 20 jaar en de AOW-leeftijd. In Nederland neemt vooral in de Randstad de bevolking in de werkzame leeftijden sterk toe. Maar er zijn ook stadsgewesten waar de bevolking juist krimpt. In de toekomst worden die regionale verschillen naar verwachting nog groter.

Wat betekent dit voor uw regio? Hoe heeft de bevolking zich de afgelopen 15 jaar ontwikkeld? En wat is er de komende 15 jaar te verwachten? Blijft de potentiële beroepsbevolking stabiel, neemt het aantal AOW’ers toe? En wat voor effecten heeft dit op het functioneren van de arbeids- en woningmarkt en de zorg?

Selecteer in de kaart of in de lijst uw stadsgewest. Hierna wordt dan in alle volgende figuren uw stadsgewest uitgelicht.

Kies uw stadsgewest: 

Standaard zal Utrecht als stadsgewest gebruikt worden.

Sterke bevolkingsgroei in stedelijke regio’s

De potentiële beroepsbevolking kan niet los worden gezien van demografische ontwikkelingen in het algemeen. De afgelopen 15 jaar maken diverse grote steden een groeispurt door. Steden trekken als een magneet jongeren en immigranten aan, en jonge stellen die al in de stad wonen, verhuizen minder vaak dan daarvoor naar omliggende gemeenten en groeikernen. Zij kiezen voor de stad omdat ze daar de gewenste opleiding kunnen volgen, omdat er een grotere kans is op werk, omdat er veel voorzieningen zijn en omdat daar tegenwoordig veel (eengezins)woningen worden gebouwd.

Met een bevolkingsgroei van 8% tussen 2000 en 2015 groeien de stadsgewesten veel sterker dan Nederland als geheel (4%). De bevolkingsgroei van Nederland vindt dus vooral plaats in de grote steden. Overigens groeit Nederland veel minder sterk dan de buurlanden België en het Verenigd Koninkrijk (respectievelijk 7% en 8% groei), maar veel sterker dan Duitsland (een krimp van 2%). Zowel binnen als tussen landen zijn er dus duidelijke verschillen in bevolkingsgroei.

In de toekomst blijft de stedelijke bevolking van Nederland toenemen. Met 9% groei tussen 2015 en 2030 overtreffen de stadsgewesten de landelijke groei van 6%. Dit leidt tot regionale divergentie: de bevolking raakt minder gelijkmatig gespreid over Nederland en concentreert zich in de steden en hun ommeland. Vooral jongeren trekken weg uit de perifere, landelijke gebieden, waardoor daar de vergrijzing oploopt en de bevolking krimpt. In 2000 woonde 55% van de bevolking in de stadsgewesten, in 2015 56% en in 2030 is dat 58%.

Niet in alle stadsgewesten groeit de bevolking even sterk

De stedelijke bevolking neemt niet overal even sterk toe. Bij deze bevolkingstrends zijn drie typen stadsgewesten te onderscheiden:

  • Een kleine groep van stedelijke gebieden die sterk groeit: de stadsgewesten Amsterdam, Utrecht en Den Haag.
  • Een groep van steden die middelmatig groeit; voorbeelden hiervan zijn de stadsgewesten Arnhem en Rotterdam.
  • Een groep stadsgewesten waarvan de bevolking krimpt of nauwelijks groeit; hiertoe behoren de drie Limburgse stadsgewesten, Maastricht, Geleen-Sittard en Heerlen, met Heerlen als meest duidelijke vertegenwoordiger.

Sterke groei

De bevolking van de stadsgewesten Amsterdam, Utrecht en Den Haag hebben in de toekomst een even als in het verleden. Deze groei berust op twee pijlers: er worden meer mensen geboren dan er sterven, en er zijn meer immigranten dan emigranten. In het verleden groeide Utrecht (mede door de grootste nieuwbouwlocatie Leidsche Rijn) iets sneller dan Amsterdam, maar in de toekomst neemt de Amsterdamse bevolking sterker toe.

Matige groei

In het gros van de stadsgewesten is zowel in het verleden als de toekomst sprake van een gestage bevolkingsgroei. In de stadsgewesten Arnhem en Leeuwarden loopt de bevolkingsgroei bijna parallel met die van Nederland als geheel.

Krimp

In sommige, perifeer gelegen stadsgewesten groeit de bevolking niet of is er zelfs sprake van krimp. Dit is het geval in de drie Limburgse stadsgewesten. Zo is Heerlen de afgelopen 15 jaar al flink gekrompen en in de toekomst zet deze trend door. Het stadsgewest Maastricht is een speciaal geval: na de eeuwwisseling zette eerst een duidelijke krimp in, maar de laatste jaren neemt de bevolking er weer toe. Die groei gaat in de toekomst verder, mede door de aantrekkingskracht die Maastricht uitoefent op zowel binnenlandse als buitenlandse studenten.

Deze figuur toont de ontwikkeling van de bevolking in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar. Het (waargenomen) jaar 2015 is gehanteerd als index (= 100); bevolkingsgroei wordt aangegeven door een stijgende lijn (vóór 2015 na de 100 toe, en na 2015 vanaf 100); vice versa geldt dit voor bevolkingskrimp.

De potentiële beroepsbevolking: krimp naast groei

Trends in de potentiële beroepsbevolking (de bevolking tussen 20 jaar en de ) zijn grotendeels een afspiegeling van de bevolkingstrends. In de meeste stadsgewesten met een sterke bevolkingsgroei neemt dus ook de potentiële beroepsbevolking snel toe.

Groei van de potentiële beroepsbevolking gaat meestal samen met meer . Meer mensen betekent immers dat er meer werk is in sectoren als onderwijs, detailhandel en overheid. In het algemeen vestigen bedrijven zich waar arbeidskrachten beschikbaar zijn, oftewel ‘werken volgt wonen’. Het patroon van de Randstad en met name de stadsgewesten Amsterdam en Utrecht, wijkt daarbij wel af van dat in de rest van het land; hier zijn ook veel (hoogbetaalde) banen in de zakelijke en financiële dienstverlening. Voor banen in arbeidsextensieve sectoren (zoals industrie, distributie en handel ) geldt echter dat ze niet direct afhankelijk zijn van waar de potentiële beroepsbevolking woont. Dit maakt de relatie tussen de potentiële beroepsbevolking en banen complex: gaan mensen wonen waar de kans op een baan het grootst is, of andersom: gaan bedrijven zich vestigen op plaatsen waar een groot aanbod aan arbeidspotentieel is. Voor meer informatie over banen, zie de webpublicatie ‘De verdeelde triomf’.

Deze figuur toont de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar. Het (waargenomen) jaar 2015 is gehanteerd als index (= 100); bevolkingsgroei wordt aangegeven door een stijgende lijn (vóór 2015 na de 100 toe, en na 2015 vanaf 100); vice versa geldt dit voor bevolkingskrimp.

Sterke groei

Zowel in de afgelopen 15 jaar als de komende 15 jaar laten Amsterdam, Utrecht en Den Haag een sterke groei van de potentiële beroepsbevolking zien. Zo bedraagt in Amsterdam in beide periodes de groei ruim 10 procentpunten. Dit komt vooral door de aanhoudende toestroom van jongeren en immigranten die naar de stad trekken voor een opleiding of baan.

Matige groei

De laatste jaren remt de groei van de potentiële beroepsbevolking in diverse stadsgewesten wat af; het lijkt erop dat de top is bereikt. Na 2015 buigt het tempo echter weer om in een matige groei, zoals in de stadsgewesten Rotterdam en Arnhem, of zelfs een sterke groei, zoals in de stadsgewesten Groningen, Amersfoort en Leiden. Dit heeft vooral te maken met het verhogen van de AOW-leeftijdsgrens. Deze groei is tijdelijk: na 2025 treedt stabilisatie dan wel krimp op. Dit komt vooral doordat de geboortegolfgeneraties dan alsnog massaal de AOW-leeftijd bereiken.

Krimp

De krimp van de potentiële beroepsbevolking was de afgelopen 15 jaar aanzienlijk in de Limburgse stadsgewesten. De komende jaren vertraagt de krimp door het verhogen van de AOW-leeftijdsgrens, maar na 2020 krimpt de potentiële beroepsbevolking sterker dan ooit. Het stadsgewest Maastricht is hier een uitzondering op; sinds 2010 neemt de potentiële beroepsbevolking daar licht toe.

Deze figuur toont de ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking in de 22 stadsgewesten. De linker kaart toont de procentuele groei tussen 2000 en 2015 en de rechter kaart de procentuele groei tussen 2015 en 2030.

Aandeel mensen in werkzame leeftijden daalt overal

Terwijl de trends in de omvang van de potentiële bevolking verschillen tussen de stadsgewesten, geldt dat niet voor het aandeel. Het aandeel mensen in de werkzame leeftijden daalt gestaag. Vanaf de eeuwwisseling daalt dit aandeel in bijna alle stadsgewesten lichtjes. In de nabije toekomst gaat de trend eerst even keren; door het oprekken van de AOW-leeftijdsgrens stijgt het aandeel in vrijwel alle stadsgewesten (met uitzondering van het stadsgewest Amsterdam). Maar later, rond 2025, zet overal een stevige daling in.

Een daling van het aandeel mensen in de werkzame leeftijden kan gepaard gaan met een grotere druk op die werkenden. De potentiële beroepsbevolking onderhoudt namelijk de groepen in andere leeftijden die meestal geen werk hebben: de jongeren van onder de 20 jaar en ouderen van boven de AOW-leeftijd. De mensen in de werkzame leeftijden dragen dus, in financieel en praktisch opzicht, zorg voor de voorzieningen die de niet-werkenden nodig hebben. Opvallend is dat het aandeel van de bevolking in de werkzame leeftijden in het stadsgewest Amsterdam (nu en in de toekomst) rond 5 procentpunten hoger ligt dan in het stadsgewest Heerlen. In dit krimpend stadsgewest is de druk op de potentiële beroepsbevolking dus juist het grootst.

Deze figuur toont het aandeel van de potentiële beroepsbevolking in de totale bevolking in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar.

Jongeren en ouderen op de werkvloer: wisselende trends

Niet alleen de omvang en het aandeel, ook de leeftijdssamenstelling van de potentiële beroepsbevolking is van belang. Op de arbeidsmarkt kan een onderscheid worden gemaakt tussen jongeren (in de leeftijdsgroep 20-34 jaar) en ‘ouderen’; op de arbeidsmarkt behoort een werknemer van 35 jaar tot AOW-leeftijd tot de ouderen. Er wordt vaak verondersteld dat de werknemers tot 34 jaar productiever en innovatiever zijn dan de 35-plussers, hoewel de discussie hierover nog niet is beslecht.

Aan het begin van deze eeuw bedroeg het aandeel jongeren in de potentiële beroepsbevolking 54%. In 2015 is het aandeel gedaald naar 49% en in 2030 zal het verder zijn gedaald naar 46%. Dit betekent dat ‘ouderen’ steeds meer de overhand krijgen op de werkvloer. In de Nederlandse stadsgewesten zijn oudere werknemers niet in de meerderheid. Desalniettemin betekent deze trend dat de potentiële beroepsbevolking aan het verouderen is: in 2000 lag het aandeel jongeren op 58%, in 2015 is dat gedaald naar 52% en voor 2030 wordt een verdere daling naar 50% verwacht.

Golfbeweging in het (potentieel) aantal jongeren op de werkvloer

De ontwikkeling van het aantal jongeren op de arbeidsmarkt (van 20 tot 35 jaar) komt overeen met een golfbeweging. Het aantal jongeren daalt na 2000, neemt toe vanaf het einde van het eerste decennium, en zal na 2025 naar verwachting weer dalen. Deze golfbeweging is grotendeels een reflectie van de geboorteaantallen, aangezien iemand twintig jaar na zijn of haar geboorte de leeftijd bereikt van de potentiële beroepsbevolking.

Hoewel de algemeen dalende trend na de eeuwwisseling duidt op een veroudering van de potentiële beroepsbevolking, wijken enkele stadsgewesten van deze tendens af. De groep stadsgewesten die sterk groeit, zoals Amsterdam, heeft in 2015 duidelijk een jongere bevolking dan in 2000; deze stadsgewesten zijn populair bij studenten en immigranten. In de krimpende stadsgewesten, zoals Heerlen, daalt het aantal jongeren na de eeuwwisseling heel snel. In het stadsgewest Maastricht slaat de sterke daling tegen 2010 om in een sterke stijging; veroorzaakt door de komst van veel buitenlandse migranten.

In de nabije toekomst neemt het aantal jongeren op de werkvloer in vrijwel alle stadsgewesten duidelijk toe. Meestal gaat het om een matige stijging rond de nationale stijging van 8% tussen 2015 en 2025. In enkele stadsgewesten groeit het aantal jongeren echter sterker, zoals Nijmegen, Amersfoort, Leiden, Breda en Maastricht; stadsgewesten die erg in trek zijn bij jongeren vanwege hun opleidingsinstituten. Na 2025 gaat het aantal jongeren op de werkvloer vrijwel overal weer dalen.

Deze figuur toont de ontwikkeling van de bevolking van 20 tot 35 jaar in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar. Het (waargenomen) jaar 2015 is gehanteerd als index (= 100); bevolkingsgroei wordt aangegeven door een stijgende lijn (vóór 2015 na de 100 toe, en na 2015 vanaf 100); vice versa geldt dit voor bevolkingskrimp.

Bijna overal steeds meer ouderen op de werkvloer

In de afgelopen 15 jaar is het aantal ‘ouderen’ (van 35 jaar tot AOW-leeftijd) in vrijwel alle stadsgewesten continu gestegen; op een kleine knik na in het recente verleden, die wordt veroorzaakt door het optrekken van de AOW-leeftijdsgrens. Opvallend genoeg is die stijgende trend niet het geval bij de drie Limburgse stadsgewesten; hier daalde het aantal jonge ouderen juist sterk. Dit komt doordat jongeren voor ze de 35-jarige leeftijd bereiken, wegtrekken naar andere delen van het land, en door een sterke daling van de vruchtbaarheid in het verleden; het gemiddeld kindertal per vrouw in Limburg ligt beduidend lager dan het Nederlands gemiddelde.

In de toekomst komt een variëteit aan ontwikkelingen tussen de stadsgewesten voor. Wederom is er sprake van een driedeling: de stadsgewesten die sterk groeien (zoals Amsterdam), middelmatig groeien (zoals Apeldoorn en Leeuwarden) en de stadsgewesten die krimpen (de drie Limburgse stadsgewesten).

Deze figuur toont de ontwikkeling van de bevolking van 35 jaar tot de AOW-leeftijd in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar. Het (waargenomen) jaar 2015 is gehanteerd als index (= 100); bevolkingsgroei wordt aangegeven door een stijgende lijn (vóór 2015 na de 100 toe, en na 2015 vanaf 100); vice versa geldt dit voor bevolkingskrimp.

Overal sterke groei aantal AOW’ers

Niet alleen de potentiële beroepsbevolking; heel Nederland wordt ouder. Nederland is al decennia lang aan het vergrijzen, maar in de toekomst gaat het tempo versnellen. Dit komt door de combinatie van het ouder worden van de naoorlogse geboortegolf en een forse stijging van de levensverwachting. In 2015 zijn er rond 3,0 miljoen pensioengerechtigden in Nederland. In de komende decennia wordt een toename verwacht, tot 3,5 miljoen in 2030. Overigens zouden er zonder het optrekken van de AOW-leeftijdsgrens ruim 700.000 meer pensioengerechtigden zijn geweest in 2030.

Tussen 2000 en 2015 is in alle stadsgewesten het aantal AOW’ers toegenomen. Het groeitempo verschilde licht tussen de stadsgewesten. In de toekomst stijgt het aantal AOW’ers verder, waarbij de regionale verschillen lijken toe te nemen. Hierbij ontstaat een groep van stadsgewesten waar het aantal ouderen sterk groeit, aangevoerd door het stadsgewest Amsterdam, en gevolgd door de stadsgewesten Utrecht, Amersfoort en Nijmegen. Dit zijn de gewesten die al lange tijd populair zijn onder jongeren, maar waar ouderen dus ook steeds meer het straatbeeld kleuren.

De drie Limburgse stadsgewesten kenmerken zich door een trage groei van het aantal AOW’ers. Bij Maastricht komt dit door de komst van jonge studenten en bij Heerlen en Geleen-Sittard heeft de vergrijzing tussen 2000 en 2015 al een hoge vlucht genomen, waardoor er tussen 2015 en 2030 minder mensen van middelbare leeftijd zijn die de AOW-gerechtige leeftijd bereiken. Ten slotte is er een groep stadsgewesten met een middelmatige groei dicht tegen het Nederlands gemiddelde; Leeuwarden is hiervan een voorbeeld.

Deze figuur toont de ontwikkeling van het aantal AOW-ers in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar. Het (waargenomen) jaar 2015 is gehanteerd als index (= 100); een stijgend aantal wordt aangegeven door een stijgende lijn (vóór 2015 na de 100 toe, en na 2015 vanaf 100); vice versa geldt dit voor een dalend aantal.

Zeer sterke groei aantal 75-plussers

Binnen de groep AOW’ers neemt het aantal ‘oude’ ouderen zeer sterk toe. In de afgelopen 15 jaar is het aantal senioren in alle stadsgewesten al gestegen, maar de komende 15 jaar gaat de groei versnellen als gevolg van het op (hoge) leeftijd komen van de naoorlogse babyboomgeneraties. Deze acceleratie geldt voor alle stadsgewesten en bij uitstek voor Amsterdam. Momenteel telt Nederland rond de 1,2 miljoen 75-plussers; in 2030 zijn dat er 2,1 miljoen.

Deze figuur toont de ontwikkeling van het aantal 75-plussers in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 15 jaar. Het (waargenomen) jaar 2015 is gehanteerd als index (= 100); een stijgend aantal wordt aangegeven door een stijgende lijn (vóór 2015 na de 100 toe, en na 2015 vanaf 100); vice versa geldt dit voor een dalend aantal.

Grijze druk neemt overal toe

Een vergrijzende samenleving vraagt om andere voorzieningen, woningen, een leefomgeving en infrastructuur dan een jonge samenleving. Er zijn bijvoorbeeld meer seniorenwoningen nodig, ouderen willen graag in de directe woonomgeving hun tijd doorbrengen, en ouderen verplaatsen zich minder ver en op andere tijdstippen. Het verschaffen van dergelijke voorzieningen en het verstrekken van zorg legt een druk op de werkenden; zowel in praktisch opzicht (hulp in de huishouding, dokters, verpleegsters) als in financieel opzicht (zoals de betaalbaarheid van de AOW-uitkering). In 2015 ligt de verhouding tussen het aantal AOW’ers en de potentiële beroepsbevolking op 3 op de 10. Deze zogenoemde grijze druk lag rond de eeuwwisseling lager, met 1 op de 5. In de toekomst loopt de druk op naar 1 op 3 in 2030.

De grijze druk is niet gelijkmatig over de stadsgewesten verdeeld en bovendien zijn de regionale verschillen de laatste 15 jaar groter geworden. De sterkste groei vond plaats in de drie Limburgse stadsgewesten en daarnaast Apeldoorn, terwijl in Amsterdam en Utrecht de druk amper is opgelopen. In de komende 10 jaar stagneert het oplopen van de grijze druk, puur als gevolg van het optrekken van de AOW-leeftijdsgrens. Na 2025 loopt de grijze druk overal weer verder op.

Deze figuur toont AOW-ers als aandeel van de potentiële beroepsbevolking in de 22 stadsgewesten, zowel in de afgelopen 15 jaar als in de komende 25 jaar.

Minder verzorgers voor zorgbehoevende ouderen

De toename van het aantal ouderen is vooral van invloed op de organisatie van en de uitgaven aan de zorg. De ‘oudere’ ouderen worden relatief vaak geconfronteerd met zowel chronische als acute gezondheidsproblemen. Terwijl het aantal 75-plussers in de toekomst sterk toeneemt, wordt de omvang van de potentiële beroepsbevolking niet groter. Dit betekent dat het potentieel aantal voor elke 75-plusser hard gaat afnemen. In 2015 staan er tegenover elke 75-plusser nog 8 potentiële arbeidskrachten; in 2030 zijn dat er 5. Hierbij is wel de vraag in hoeverre 75-plussers (nu en in de toekomst) daadwerkelijk behoefte hebben aan zorg; mensen blijven steeds langer gezond. Ook is onzeker in welke mate mensen in de zorg willen werken.

De verhouding tussen de vraag naar zorg en het potentiële aanbod van zorg kan per stadsgewest duidelijk anders uitpakken. In de stadsgewesten met de meeste vergrijzing, zoals in Limburg, gaat de omvang van de potentiële beroepsbevolking dalen. Hier staan er in 2015 nog 6 potentiële zorgverleners klaar voor elke 75-plusser, tegen 4 in 2030. Voor ouderen in de stadsgewesten Amsterdam en Utrecht is de kans op zorg aanzienlijk beter, hoewel ook daar het aandeel arbeidskrachten daalt. In 2015 zijn er voor elke 75-plusser nog zo’n 11 potentiële zorgverleners beschikbaar, tegen 7 in 2030. In het stadsgewest Arnhem ligt de verhouding dicht op het Nederlands gemiddelde van 8 in 2015 en 5 in 2030.

Gezien de sterke toename van het aantal ouderen in de komende decennia lijkt het waarschijnlijk dat de vraag naar mantelzorg gaat toenemen. Vooral in de regio’s waar het potentiële aantal zorgverleners per 75-plusser sterk daalt, wordt het onzeker of er voldoende zorgverleners zullen zijn om aan deze vraag te voldoen. Met name voor de persoonlijke verzorging of ondersteuning in huishoudelijk werk is hulp nodig. De huidige helpers wonen vaak in de buurt van diegenen die ze helpen (maximaal een half uur reistijd). In hoeverre wonen er in de toekomst nog voldoende mantelzorgers in de buurt?

Deze figuur toont de verhouding tussen het aantal 75-plussers en de potentiële beroepsbevolking in de 22 stadsgewesten, zowel voor 2015 als 20130.

Omgaan met een kleinere potentiële beroepsbevolking

Steeds meer stadsgewesten moeten rekening houden met een bescheiden groei of een krimp van de potentiële beroepsbevolking. Door krimp daalt het aanbod van arbeidskrachten en, als de vraag hetzelfde blijft, kan hierdoor de concurrentie om arbeidskrachten onder bedrijven in krimpregio’s toenemen. De krimp van de bevolking en werkgelegenheid kan leiden tot minder banen en tot bij bedrijventerreinen en kantoren. Verandering in werkgelegenheid en bedrijvigheid heeft daarnaast ook gevolgen voor de aard en de omvang van het voorzieningenaanbod.

Krimp bestrijden?

In het verleden is dan ook vaak als negatief beschouwd, als iets wat bestreden moest worden. Dergelijk beleid kan echter ongewenste regionale concurrentie opleveren. Zo breiden gemeenten soms het aanbod aan bedrijventerrein of koopwoningen uit, in de hoop werkgevers en koopkrachtige inwoners aan te trekken, met als gevolg dat elders – soms zelfs binnen dezelfde gemeente – leegstand of verlies aan koopkracht optreedt. Wanneer gemeenten zich in regionaal verband voorbereiden op krimp, kan het concurreren om dezelfde bewoners en bedrijven worden voorkomen. Provinciale ruimtelijke verordeningen of provinciale bestemmingsplannen kunnen een belangrijke rol spelen in het afstemmen van gemeentelijke nieuwbouwplannen.

Hoe blijft het voorzieningenniveau op peil?

De krimp van de (potentiële beroeps)bevolking heeft gevolgen voor het voorzieningenniveau. Een veranderende samenstelling van de bevolking, in het bijzonder de toenemende vergrijzing, leidt tot een verschuiving in de vraag naar voorzieningen; de vraag naar persoonlijke dienstverlening en zorg neemt toe. Maar voor het leveren van die diensten zijn juist steeds minder arbeidskrachten beschikbaar.

Er zijn verschillende manieren denkbaar om die ‘grijze druk’ te verlichten. Wellicht kunnen arbeidskrachten uit sectoren waar de werkgelegenheid afneemt, worden verleid om over te stappen. Echter, niet al deze arbeidskrachten zullen over de vaardigheden beschikken die het nieuwe werk vereist, dus dit zal in veel gevallen vragen om investeringen in . Daarnaast kunnen digitale toepassingen, zoals e-health en domotica, steeds vaker worden ingezet ter vervanging van fysieke arbeidskracht. Maar ook de ouderen zelf zullen tot op hogere leeftijd blijven werken, met naar verwachting een positief effect op de eigen vitaliteit en mobiliteit. De vraag is in welke mate de combinatie van deze ontwikkelingen mogelijkheid biedt tot afstemming van een veranderende vraag en aanbod van voorzieningen.

Rol van het Rijk

Het Rijk en de provincies kunnen gemeenten en stadsgewesten ondersteunen bij het anticiperen op en begeleiden van krimp door hen te stimuleren de plannen voor woningen, bedrijventerreinen, kantoren en voorzieningen niet op gemeentelijk niveau, maar op regionaal niveau te maken. Het gaat daarbij niet alleen om de fysiek ruimtelijke plannen, maar ook om het delen van kennis en slimme toepassingen.

Niet overal krimpt de (potentiële beroeps)bevolking

Niet alleen de stadsgewesten waar de bevolking krimpt, ook de stadsgewesten met een aanhoudende groei van de (potentiële beroeps)bevolking staan voor voldoende ruimtelijke uitdagingen. Zo loopt met name in sterk groeiende stadsgewesten als Amsterdam en Utrecht de druk op de woningmarkt snel op, waardoor minder kapitaalkrachtige jongeren of ouderen met fysieke beperkingen moeilijker een betaalbare woning kunnen vinden. Ook de directe woonomgeving is in verouderde woonwijken niet vanzelfsprekend toegankelijk voor ouderen, met gevolgen voor de bereikbaarheid van voorzieningen. Hier is, naast overheidsinspanningen, een rol weggelegd voor private partijen als woningontwikkelaars en -aanbieders of openbaarvervoersdiensten.

Verdiepende informatie

Op deze website zijn de cijfers over de toekomst ontleend aan de PBL/CBS regionale bevolkings- en huishoudensprognose 2016.

Op de themawebsite Regionale prognose staan meer cijfers over de regionale bevolkingsprognose (voor gemeenten, corop-regio’s en provincies). Ook kunt u hier diverse artikelen, infographics en kaarten vinden.

Voetnoten