Planbureau voor de Leefomgeving
De studie 'Zorg om banen in de ouderenzorg' is onderdeel van een breder PBL-project over het langer zelfstandig wonen van ouderen. Voor meer informatie over dit project: info@pbl.nl
Femke Daalhuizen
Carola de Groot
Hans van Amsterdam

Zorg om banen in de ouderenzorg

Project Langer Zelfstandig Wonen van Ouderen

Laatst gewijzigd op 13 december 2018

De Nederlandse bevolking vergrijst de komende decennia in een rap tempo. Vooral de groep ‘oude ouderen’, de 75-plussers, groeit sterk. Deze ouderen wonen veelal zelfstandig, maar hebben daarbij wel ondersteuning nodig als zij met fysieke beperkingen te kampen krijgen. Het aantal mensen dat die zorg zou kunnen leveren, neemt de komende decennia echter juist af. 

In deze notitie gaan we in op deze demografische ontwikkeling en verkennen we twee mogelijke oplossingen: het aantrekken van zorgprofessionals uit onder andere het buitenland en het inzetten van zorgrobots en andere technologische innovaties. De notitie is onderdeel van een breder onderzoek van het PBL naar 'het langer zelfstandig wonen van ouderen'.

Inleiding

Het aantal ouderen in Nederland neemt toe. Binnen de groep ouderen groeit vooral de groep ‘oude ouderen’, de 75-plussers. Dit fenomeen staat ook wel bekend als ‘dubbele vergrijzing’. In 2017 telde Nederland zo’n 1,3 miljoen 75-plussers; in 2040 zal dit aantal naar verwachting zijn verdubbeld naar 2,6 miljoen.

In 2040 is het aantal 75-plussers verdubbeld naar 2,6 miljoen

Ouderen leven langer zelfstandig, maar ondervinden met het vorderen van de leeftijd in toenemende mate fysieke beperkingen of regieproblemen bij het uitvoeren van algemene dagelijkse en huishoudelijke taken.  Boodschappen doen, schoonmaken of de kapper bezoeken, gaan voor veel ouderen op den duur steeds moeizamer. Boven de 75 jaar kampen ouderen ook vaker met meerdere chronische aandoeningen (multimorbiditeit), waardoor een groot deel van hen langdurige zorg nodig heeft. De hoeveelheid zorg en ondersteuning die ouderen nodig hebben, verschilt echter per persoon. Sommige ouderen hebben heel veel zorg nodig, anderen zijn voldoende geholpen met enkele uren ondersteuning in de week.

In de afgelopen, pak ’m beet, vijftig jaar is door opeenvolgende kabinetten ingezet op het zo lang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen. Hebben de ouderen (intensieve) zorg en ondersteuning nodig, dan wordt die aan huis geleverd door bijvoorbeeld wijkverpleegkundigen en de thuiszorg. Sinds 2013 is er sprake van een duidelijke intensivering van dit ‘langer-thuis-wonen-beleid’  (of in beleidstermen: het fysiek scheiden van wonen en zorg), om op die manier de zorg betaalbaar te houden; de aanname is dat zorg die thuis geleverd wordt goedkoper is dan de zorg in bijvoorbeeld een verzorgingshuis.

Bij het langer zelfstandig wonen wordt niet alleen een beroep gedaan op zorgprofessionals, maar ook op mantelzorgers: personen in het sociale netwerk van ouderen die hen kunnen helpen bij bijvoorbeeld het huishouden en een boodschap hier en daar.

Maar terwijl in de toekomst meer ouderen zelfstandig thuis blijven wonen en daar meer zorg en ondersteuning bij nodig hebben, neemt de komende jaren het aantal personen dat die zorg en ondersteuning kan bieden  niet navenant toe. Sterker nog: zowel de potentiële beroepsbevolking als het aantal potentiële mantelzorgers neemt de komende decennia iets af. Daarbij kan wel de kanttekening worden gemaakt dat lang niet alle banen in de zorg fulltimebanen zijn, en dat veel mantelzorgers maar een beperkte hoeveelheid tijd aan mantelzorg besteden; er lijkt dus nog rek te zitten in de capaciteit van de (in)formele zorg. Desondanks is het de vraag of dit gelijke pas houdt met het verwachte tempo van de dubbele vergrijzing.

In dit artikel verkennen we welke gevolgen de toekomstige demografische ontwikkelingen kunnen hebben: wat betekent het toenemend aantal (kwetsbare) ouderen die langer zelfstandig blijven wonen voor de (druk op de) professionele en mantelzorg? En we verkennen twee mogelijke oplossingen: het aantrekken van extra zorgprofessionals en het inzetten van technologische innovaties.

Steeds meer oude ouderen wonen zelfstandig

De Nederlandse bevolking vergrijst in een rap tempo. Dit komt doordat de grote groep babyboomers – de generatie geboren in de periode 1945-1965 – de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of in de komende jaren gaat bereiken. De vergrijzing doet zich voor in heel Nederland, in absolute zin vooral in de steden, in relatieve zin vooral op het platteland (figuur 1).

De ouderen van vandaag en morgen wonen langer zelfstandig – dus tot op hoge leeftijd en ook bij toenemende beperkingen – dan de ouderen van voorheen. Zij willen dit niet alleen zelf (Rli 2014, PBL 2013), maar ook het rijksbeleid is erop gericht dat ouderen niet of pas als zij een intensieve vorm van zorg nodig hebben naar een zorginstelling verhuizen (zie bijvoorbeeld Van Campen et al. 2017; zie ook het Pact voor de Ouderenzorg 2018). Woonde in 1975 ruim driekwart van alle 75-plussers zelfstandig, in 2017 gold dit voor zo’n 92 procent van hen (figuur 2).

In absolute aantallen woonden in 2017 circa 1,2 miljoen 75-plussers zelfstandig. Dit aantal zal volgens de CBS-prognoses in 2040 zijn verdubbeld; Nederland telt dan naar verwachting 2,5 miljoen zelfstandig wonende 75-plussers op een totaal van 2,6 miljoen 75-plussers. 

Mede door het rijksbeleid is het aantal ouderen in een verzorgingshuis, verpleeghuis of revalidatiecentrum (zogenoemde instellingen of instituties), in de afgelopen jaren gedaald naar 100.000. In 1990 woonden nog circa 160.000 75-plussers in een institutie.  Volgens de CBS-prognoses zal het aantal 75-plussers in een institutie in de komende jaren nog wat verder afnemen om vanaf 2020 gestaag te gaan stijgen als gevolg van de toenemende vergrijzing.

In 1975 woonde 75 procent van alle 75-plussers zelfstandig; in 2017 gold dit voor 92 procent

Over het algemeen krijgen ouderen rond de 75 jaar te maken met beperkingen (Hoogendijk et al. 2016). Een belangrijke oorzaak is de toename in multimorbiditeit, het hebben van meerdere chronische aandoeningen (Van Campen et al. 2017). Ook ouderen die zelfstandig wonen, hebben daarmee behoefte aan zorg, hulp en ondersteuning. Tegelijkertijd doet het beleid nadrukkelijk een beroep op de zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht van ouderen (zie bijvoorbeeld Movisie 2013). Zo geldt in het kader van de Wmo dat ouderen in de eerste plaats aangewezen zijn op hun eigen sociale netwerk (zoals kinderen, vrienden en buren) voor ondersteuning. Is die informele hulp niet toereikend, dan moet de oudere zelf regelen dat hij of zij professionele (formele) zorg krijgt. Denk aan het aanvragen van hulp in huis of met vervoer (via de Wmo) of het regelen van medische zorg (via de Zvw of Wlz).

Druk in professionele zorg loopt op

Aantal ouderenzorgbanen per honderd 75-plussers afgenomen

De toenemende vergrijzing in combinatie met het kabinetsbeleid om ouderen langer zelfstandig te laten wonen, leidt tot meer ouderen met behoefte aan professionele ondersteuning. Het aantal banen in verpleeghuizen, verzorgingshuizen, thuiszorg en welzijnswerk neemt echter af. Tussen 1997 en 2005 steeg het aantal ouderenzorgbanen  nog van 27 naar 34 zorgbanen per honderd 75-plussers (figuur 3). Maar in de periode van 2005 tot 2013 nam het aantal zorgbanen per honderd 75-plussers geleidelijk af naar 32. Sinds 2013 – de periode waarin ‘het langer-thuis-wonen-beleid’ is geïntensiveerd – is er sprake van een verdere daling; in 2016 is het aantal zorgbanen gelijk aan dat in de jaren negentig: ruim 26 zorgbanen per honderd 75-plussers.

Aan de daling van het aantal ouderenzorgbanen per honderd 75-plussers kunnen meerdere verklaringen ten grondslag liggen. Zo kan men in de zorgsector efficiënter zijn gaan werken door onder meer technologische innovaties als telecommunicatie, e-health en zorg op afstand. Het zou ook kunnen duiden op oplopende tekorten aan personeel. Zo wijst het UWV in zijn jaarlijkse arbeidsmarktrapportages op een groot tekort aan zorgpersoneel,  met name in de thuiszorg (wijkverpleegkundigen) en in verpleeghuizen (Ministerie van VWS 2017).

Het aantal banen in de ouderenzorg is sinds 2013 verder afgenomen

Het aantal openstaande vacatures loopt op, terwijl de uitstroom in de zorg relatief hoog is als gevolg van vergrijzend personeel en de hoge werkdruk.  Dit wordt dan ook als een knelpunt gezien bij het langer zelfstandig wonen van ouderen.  Veel ouderen die een paar jaar geleden nog in verzorgings- en verpleegtehuizen terecht konden, blijven nu immers thuis wonen (NZa 2018, Jansen et al. 2016).

Druk op potentiële beroepsbevolking verdubbelt tot 2040

De personeelstekorten in de zorg lopen naar verwachting op. Wanneer er niets verandert, neemt dit tekort de komende decennia door de dubbele vergrijzing verder toe. Door die dubbele vergrijzing zullen er namelijk meer kwetsbare, hulpbehoevende ouderen zijn. Dit ondanks dat mensen tegenwoordig langer gezond blijven dan vroeger.

Om in de toekomst zorg te kunnen bieden aan het toenemende aantal 75-plussers zou het aantal ouderenzorgbanen evenredig mee moeten groeien, en moeten verdubbelen van 350.000 banen in 2016 naar zo’n 700.000 banen in 2040. We gaan er hierbij van uit dat er niets verandert aan de hiervoor geschetste bevolkingsontwikkelingen. Ook nemen we hierbij aan dat bijvoorbeeld de arbeidsproductiviteit niet toeneemt; technologische innovaties worden (nog) niet op grote schaal toegepast en de inzet ervan lijkt ook nog niet te leiden tot een kleinere vraag naar zorgpersoneel.   Daarbovenop komt nog het aantal zorgvacatures dat überhaupt nog vervuld moet worden om de huidige personeelstekorten in de zorg weg te werken. De verdubbeling in 2040 gaat overigens wel uit van een voortzetting van de huidige verdeling van fulltime- en parttimebanen. Als in de toekomst het aandeel mensen in de zorg met een fulltime baan toeneemt, zou er met minder banen evenveel zorg geleverd kunnen worden.

Een steeds groter deel van de beroepsbevolking zal moeten werken in de ouderenzorg

Niet alleen de dubbele vergrijzing leidt tot een oplopende druk op de professionele zorg. Op termijn (vanaf 2025) is er ook sprake van een licht krimpende beroepsbevolking. Dit zou betekenen dat een steeds groter deel van de beroepsbevolking in de ouderenzorg zal moeten werken om de benodigde zorgbanen te vervullen, of dat het aantal gewerkte uren per baan zal moeten toenemen. Het percentage van de potentiële beroepsbevolking dat nodig is om het aantal ouderenzorgbanen per honderd 75-plussers onder de huidige omstandigheden in stand te houden, zou dan groeien van ruim 3 procent in 2016 naar bijna 7 procent in 2040.

Er doen zich op dit moment flinke ruimtelijke verschillen voor in het aandeel van de potentiële beroepsbevolking dat nodig is om de ouderenzorgbanen per honderd 75-plussers in stand te houden, mede omdat de verhouding tussen ouderen en de potentiële beroepsbevolking sterk varieert binnen Nederland.

Vooral in landelijke gebieden loopt de druk op

Het percentage van de potentiële beroepsbevolking dat werkt in de ouderenzorg, verschilt sterk binnen Nederland. In Groot-Amsterdam werkt in 2015 2 procent van de potentiële beroepsbevolking in de ouderenzorg; in Zuidwest-Drenthe is dat bijna 7 procent (figuur 4). Het aandeel van de potentiële beroepsbevolking dat werkzaam is in de ouderenzorg is met name groot in landelijke gebieden.

In de toekomst neemt de vraag naar ouderenzorg vooral in landelijke gebieden toe. Landelijke gebieden vergrijzen in relatieve zin sterker dan de stedelijke gebieden.  In die perifere regio’s zal dan een zeer groot deel van de potentiële beroepsbevolking in de ouderenzorg moeten gaan werken.

Afnemend mantelzorgpotentieel

Het beleid van het langer zelfstandig wonen van ouderen leunt in sterke mate op mantelzorgers. Een deel van de zorgprofessionals in de wijk vindt dat zij – als gevolg van verschuiving in het eigen takenpakket – meer taken overlaat aan mantelzorgers dan zij verantwoord vinden (Francke et al. 2017). Iets wat mogelijk resulteert in overbelasting en uitval van mantelzorgers  (Jansen et al. 2016).

De druk op de mantelzorg neemt de komende decennia verder toe

In Nederland zijn de meeste mantelzorgers tussen de 50 en 75 jaar oud  (De Jong & Kooiker 2018) en de grootste groep mantelzorgvragers is 75 jaar of ouder (Putman et al. 2016). De druk op de mantelzorg neemt de komende decennia verder toe.  Zijn er in 2015 gemiddeld nog 4 potentiële mantelzorgers per 75-plusser beschikbaar, in 2040 is dit naar verwachting gehalveerd naar circa 2 potentiële mantelzorgers per 75-plusser. Deze ontwikkeling hangt samen met de dubbele vergrijzing, waarbij de groep potentiële mantelzorgers in de leeftijd 50 tot 75 jaar opdroogt; meer van hen gaan zelf tot de oudste ouderen horen, terwijl minder mensen deze leeftijdsgroep instromen.

Bij het verlenen van mantelzorg speelt geografische nabijheid een belangrijke rol. Vier op de vijf kinderen die ‘hand- en spandiensten’ verlenen aan (schoon)ouders wonen binnen 30 minuten reizen, of circa 27 kilometer, van hun ouders; één op de vijf woont verder van de (schoon)ouders (De Klerk et al. 2017). Niet alle kinderen zijn bereid of in staat tot mantelzorg; bijvoorbeeld omdat ze op grote afstand wonen, geen goede relatie hebben met de ouders, of druk zijn met het eigen (gezins)leven (Hogebrugge 2016). Overigens betreft mantelzorg niet per definitie ouder-kindrelaties. Van allen die dagelijks mantelzorgen is 85 procent nauwelijks of geen reistijd kwijt (De Klerk et al. 2017), wat suggereert dat mantelzorgers vaak in dezelfde buurt als de hulpbehoevende oudere wonen.

Het aantal potentiële mantelzorgers verschilt per regio (figuur 5). Zo zijn er in Flevoland relatief veel potentiële mantelzorgers, omdat er in Flevoland relatief veel jonge ouderen wonen: 6 per 75-plusser. Ook de Kop van Noord-Holland en grootstedelijke regio’s als Groot-Amsterdam, Utrecht, Arnhem-Nijmegen en de stad Groningen en omstreken (Overig-Groningen) springen in het oog als gebieden met relatief veel mantelzorgpotentieel.

In krimpregio’s als Zuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen, Delfzijl en de Achterhoek slaat de dubbele vergrijzing toe en daalt de potentieel beschikbare mantelzorg in 2040 onder de 2 personen per 75-plusser. Zeker in perifere regio’s is het oplopende tekort aan zorgpersoneel in de toekomst niet eenvoudig op te vangen door mantelzorg, al kan de omvang en nabijheid van het sociaal netwerk uiteraard wel sterk verschillen tussen individuele ouderen.

Twee mogelijke oplossingsrichtingen voor de ouderenzorg

In de toekomst neemt dus het aantal zorgprofessionals en mantelzorgers naar verwachting af, terwijl de vraag naar zorg en ondersteuning toeneemt door het groter aantal thuis wonende ouderen. Hoe groot deze toename precies is, is lastig te zeggen omdat de uiteindelijke omvang van de vraag naar zorg ook afhankelijk is van ontwikkelingen in bijvoorbeeld het aantal gezonde jaren van ouderen. In deze paragraaf verkennen we twee veel genoemde mogelijke oplossingen voor dit knelpunt:  het vergroten van het aantal zorgprofessionals, en het inzetten op innovatie en technologie waarmee ouderen langer zelfredzaam kunnen blijven en zorgprofessionals efficiënter en tegen een lagere werkdruk kunnen werken (zie ook Ministerie van VWS 2017, Van den Broek et al. 2016).

Meer personeel in de zorg

Een eerste mogelijke oplossing ligt voor de hand: het aantrekken van meer mensen die in de zorg willen werken. Hierover heeft het ministerie van VWS al afspraken gemaakt met onder andere werkgeversorganisaties en onderwijskoepels, resulterend in de Arbeidsmarktagenda 2023 Aan het werk voor ouderen.  In deze agenda wordt ervan uitgegaan dat er in 2022 een tekort aan zorgprofessionals dreigt van 100.000 tot 125.000 personen, als er niets extra’s wordt gedaan. Uit onze analyse blijkt dat na 2022 het tekort verder zal oplopen. Om dit tekort tegen te gaan wil de Arbeidsmarktagenda nieuwe mensen aantrekken voor de zorg; zowel jonge mensen die nog aan een opleiding moeten beginnen als herintreders en zij-instromers uit andere sectoren. Recente ontwikkelingen laten zien dat de instroom van studenten in het zorgonderwijs iets is gestegen.

Het is onzeker of er voldoende mensen in de ouderenzorg willen werken

Maar meer personeel in de zorg betekent nog niet dat daarmee ook de tekorten in de wijkverpleging binnenkort tot het verleden behoren. Want, zo blijkt uit gesprekken met zorgprofessionals, mensen kiezen tijdens hun opleiding eerder voor de ‘cure’- dan voor de ‘care’-richting. Iets wat mede zou komen omdat ouderenzorg – mede door de oplopende werkdruk – niet ‘sexy’ zou zijn. Daarnaast is het sowieso de vraag of een steeds groter deel van de licht krimpende potentiële beroepsbevolking in de ouderenzorg zou gaan werken. Ook andere (publieke) sectoren kampen immers met personeelstekorten,  waardoor tussen sectoren concurrentie om arbeidskracht kan ontstaan.

Mogelijk is over de landsgrenzen heen een (deel van de) oplossing te vinden. Op dit moment worden reeds mogelijkheden verkend om vluchtelingen met een (al dan niet tijdelijke) verblijfsvergunning (de zogenoemde statushouders) te werven en op te leiden tot zorgprofessionals (Ministerie van VWS 2017). Hoewel het indruist tegen de huidige houding ten aanzien van nieuwkomers en vluchtelingen, is het denkbaar dat de huidige en voorziene groeiende tekorten aan zorgprofessionals op termijn leiden tot een minder stringent immigratiebeleid.

Iets soortgelijks is nu al te zien in Duitsland. Daar is recentelijk een nieuwe immigratiewet aangenomen om de tekorten in onder meer de ouderenzorg tegen te gaan (Volkskrant 2018). Hierdoor kunnen werkzoekenden van buiten de EU alsook asielzoekers zonder vaste verblijfsvergunning, onder voorwaarden, makkelijker aan de slag (zie bijvoorbeeld Van Huet 2018). Daarbij moet worden bedacht dat omringende landen met een soortgelijke problematiek kampen, wat de mogelijkheden om zorgprofessionals van elders te werven tempert. Want zoals Rainer Münz, lid van de EPSC, het verwoordt: ‘Zonder migratie of verhoging van pensioenleeftijden heeft de EU tussen nu en 2060 een gat op de arbeidsmarkt van zo’n 60 miljoen mensen’. 

Zorgtechnologie en innovaties

Een minder van arbeidskracht afhankelijke oplossing ligt in het gebruik van technologie en innovatie. Technologie zou zowel het leven van zorgvragers als het werk van professionals makkelijker kunnen maken (Ministerie van VWS 2017).

Voor ouderen kunnen slimme technologieën in de woning, oftewel domotica, het dagelijks leven makkelijker en veiliger maken. Denk aan een gasstel dat automatisch een seintje geeft zodra de pan van het vuur gaat, een lamp die automatisch aangaat tussen slaapkamer en toilet om ’s nachts de kans op valpartijen te verminderen, of alarmsystemen die automatisch de hulpdiensten waarschuwen.

Voor zorgverleners kan het werk vergemakkelijkt worden als zij met domotica of e-health de lichamelijke gesteldheid van ouderen kunnen volgen met bijvoorbeeld bewegings- en warmtesensoren en bloeddrukmeters. Ook kunnen ouderen zelf een thuistest doen, waarvan de resultaten digitaal worden verzonden aan een arts of verpleegkundige, en kan medicatie worden toegediend door een robot, in plaats van door een zorgverlener. Er kan zelfs 24 uur per dag kan worden meegekeken door, en gecommuniceerd met zorgprofessionals of mantelzorgers (zie bijvoorbeeld Kool et al. 2017; Zorg voor Beter 2007).

Een specifieke technologische ontwikkeling is de robotisering. Zorgrobots kunnen ouderen ondersteunen bij het langer zelfstandig wonen. Ze kunnen bijvoorbeeld huishoudelijke taken overnemen, zoals koffie zetten, stofzuigen of de lakens optrekken en helpen met opstaan.  Maar ook kleine zorgtaken van zorgverleners kunnen ze overnemen, denk aan het aantrekken van steunkousen en het helpen bij thuismedicatie. Volgens berekeningen van KPMG zijn zorgrobots essentieel om ervoor te zorgen dat in 2040 alle ouderen zorg krijgen die ze op dat moment nodig hebben (Zorgvisie 2017). Daarbij wordt wel opgemerkt dat moet worden voorkomen dat robotisering leidt tot dehumanisering; deze kans bestaat wanneer robots worden ingezet ter vervanging van de verzorger – niet alleen qua routinematige klussen maar ook voor het geven van zorg en aandacht (Kool et al. 2017).

Het is echter nog onduidelijk in hoeverre domotica en zorgrobots het grote personeelstekort in de zorg daadwerkelijk kunnen compenseren. Hiervoor zijn drie redenen.

Ten eerste is de infrastructuur voor zorgtechnologieën lang niet overal aanwezig en toegankelijk voor ouderen. Terwijl voor een toenemende digitalisering van de zorg wijdverbreid internetgebruik wel noodzakelijk is. Sommigen wijzen in dit kader op het bestaan van een zogenoemde digital divide, een digitale kloof (Townsend et al. 2013, Salemink et al. 2017). In stedelijke gebieden verloopt de introductie en adoptie van nieuwe technieken via glasvezel- en 4G/5G-netwerken sneller dan in landelijke gebieden, waar de abonneedichtheid en dekkingsgraad achterblijft. In die landelijke gebieden zijn ouderen dus vaker verstoken van snel internet, waardoor ze minder makkelijk een beroep kunnen doen op de digitale zorgtechnologie en domotica. Vooral in de landelijke gebieden kunnen ouderen bij een toenemende digitalisering van de zorg dus in de knel komen als ze langer zelfstandig thuis wonen.

Europese regelgeving biedt ruimte aan overheden om snel internet aan te leggen

Naarmate het zorgsysteem in toenemende mate verdigitaliseert en snel internet een randvoorwaarde wordt om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen, óók bij toenemende mobiliteitsbeperkingen en een toenemende zorgbehoefte, rijst de vraag of toegang tot snel internet niet als een maatschappelijke nutsvoorziening moet worden beschouwd, net als gas en elektra. Op dit moment wordt de exploitatie van breedbandinternet nog niet als een nutsvoorziening gezien door de Europese Unie. Hierdoor zijn de mogelijkheden om breedbandinternet actief te exploiteren voor overheden beperkt. Toch stelt de Noordelijke Rekenkamer (2018) dat het voor overheden wel degelijk mogelijk is zelf een netwerk aan te leggen; het aanbrengen van de infrastructuur zou wel binnen de Europese regels passen. Praktijkvoorbeelden laten zien dat in de Duitse deelstaat Nedersaksen de aanleg van breedbandinternet soms wordt gedaan door provincies of gemeenten (Noordelijke Rekenkamer 2018). En onlangs heeft de regio Rivierenland groen licht van de Europese Commissie gekregen om een digitaal netwerk als nutsvoorziening aan te leggen, om de maatschappelijke taken op het gebied van zorg, onderwijs en digitale overheidsdiensten goed te kunnen vervullen (State Aid Register case number SA.46613). 

Het investeren in snel internet en een digitale infrastructuur kan technologische innovaties faciliteren en daarmee zorgkosten elders in het systeem voorkomen. Betere monitoring en signalering heeft bijvoorbeeld een gunstig effect op de veiligheid in huis en verlaagt de hoeveelheid spoedopnames (zie bijvoorbeeld het interview met de directeur van SWOV  en Winkel & Kousemaker 2017). Bovendien komen dergelijke investeringen ook ten goede aan de maatschappij als geheel. Zo profiteert ook het bedrijfsleven of het onderwijs van de aanleg van een snel glasvezelnet, dat voor e-health of domotica is aangelegd. 

Ten tweede komen investeringen in met name domotica en e-health op dit moment slechts mondjesmaat van de grond vanwege zogenoemde split incentives: de baten slaan bij een andere partij neer dan degene die opdraait voor de kosten.

Degene die investeert, is niet vanzelfsprekend degene die profiteert

Wanneer de baten bij een ander terechtkomen, is er geen prikkel om te investeren in nieuwe technologieën: waarom zouden zorgverzekeraars bijvoorbeeld aan preventie of domotica doen als die uiteindelijk een besparing oplevert voor de langdurige zorguitgaven van de Rijksoverheid? De inzet van zorgtechnologie of domotica vereist bovendien extra investering op korte termijn in de aanpassing van de werkwijzen en scholing van het zorgpersoneel (RIVM 2018). Veel potentiële aanbieders van domotica of e-health-toepassingen nemen mede daarom vooralsnog een terughoudende houding aan en vinden de baten van de digitalisering niet opwegen tegen de kosten (Van den Broek et al. 2016, Peeters et al. 2013, Kamp 2016).

De professionals met wie wij hebben gesproken wijzen in dit kader op een sterke verkokering bij partijen die betrokken zijn bij het langer zelfstandig wonen van ouderen. Actoren zijn vooral bezig met hun eigen doelen, verantwoordingskaders en huishoudboekje. Zo zijn gemeenten er voor bewoners van het eigen grondgebied. En corporaties richten zich op de huurders in hun woningmarktregio. Zorgverzekeraars bestrijken veelal grotere zorgregio’s en hanteren rekenregels op basis van bevolkingssamenstelling met het doel om premies voor alle leden betaalbaar te houden. Die verkokering maakt het moeilijk om tot een goede afweging en verdeling van (investerings)kosten en baten te komen.

Ten derde vraagt de toenemende digitalisering ook iets van de gebruikers: de ouderen, hun mantelzorgers en de zorgprofessionals. Niet zelden zijn innovaties bij de introductie weinig gebruiksvriendelijk, omdat de ontwikkeling ervan veelal niet in coproductie met de gebruiker plaatsvindt (Van den Broek et al. 2016). Zoals gezegd vraagt toepassing van nieuwe technologie andere vaardigheden en soms een aangepaste werkwijze van de zorgprofessionals. Maar vooralsnog zijn ouderen als doelgroep voor digitale dienstverlening, e-health en domotica, het minst bedreven in het gebruik ervan. Circa 60% van de 75-plussers heeft internettoegang en ongeveer de helft daarvan is actief gebruiker (lees bijvoorbeeld bij het CBS). De digital divide, die bij het eerste punt is genoemd, heeft dus niet alleen een geografische kant, maar ook een sociale; er kan een kloof ontstaan tussen groepen mensen die wel en die geen digitale vaardigheden hebben.

Ouderen van de toekomst zijn al op jongere leeftijd gewend geraakt aan internet en bijbehorende technologische innovaties

Ouderen die de technologie niet kunnen bijbenen zijn dan het kind van de rekening in een systeem waar het tekort aan professionele zorgverleners deels wordt opgevangen door de introductie van technologische innovaties en zorgtechnologieën. Hierbij geldt evenwel de kanttekening dat het goed mogelijk is dat de ouderen van straks minder belemmeringen ervaren bij het gebruik van nieuwe zorgtechnologieën, simpelweg omdat ze op jonge leeftijd al in aanraking zijn gekomen met internet en zich mogelijk makkelijker kunnen aanpassen aan de steeds maar weer veranderende technologische zorginnovaties (Ruigrok Netpanel 2017, RIVM 2018)

Besluit

De komende jaren komen er in een rap tempo veel oude ouderen bij. Deze groep kampt vaker met gezondheidsproblemen en beperkingen dan jongere mensen. In de toekomst zijn er dan ook meer zorgprofessionals en mantelzorgers nodig. Er is echter nu al een tekort aan zorgprofessionals. Het aantal ouderenzorgbanen per honderd 75-plussers is gestaag afgenomen en sinds de intensivering van ‘het langer-thuis-wonen-beleid’ in 2013 verloopt die daling in een versneld tempo.

Het aantal mensen dat de formele en informele zorg en hulp kan bieden, wordt de komende decennia dus schaarser. Vooral in het landelijk gebied legt de vergrijzing een oplopende (werk)druk op de potentiële beroepsbevolking en slinkt het mantelzorgpotentieel flink. Dit zijn vaak ook gebieden die vooralsnog digitaal minder goed ontsloten zijn en worden gekenmerkt als ‘witte vlekken’ in het digitale netwerk. Toekomstige zorgtechnologieën, zoals robotica en domotica, kunnen echter alleen op grote schaal worden toegepast als er een toereikende digitale infrastructuur is.

Om te zorgen dat ouderen straks voldoende ondersteuning en zorg vinden bij het zelfstandig wonen, worden er nu al concrete plannen opgezet. Een voorbeeld daarvan is het Actieprogramma Langer Thuis van het ministerie van VWS. Bij het langer zelfstandig wonen van ouderen kunnen meerdere partijen baat hebben, omdat het ondersteunen van zelfstandig wonen zorgkosten elders in het zorgsysteem (bijvoorbeeld bij de spoedopvang en huisartsen) kan besparen.

Aan de oplossing voor het tekort aan zorg kan in meerdere beleidsdomeinen worden gewerkt, zoals het arbeidsmarktbeleid, ict-beleid, innovatiebeleid, mobiliteitsbeleid of zorgbeleid. Voor concrete oplossingen kan wellicht naar het buitenland worden gekeken: in Duitsland is de immigratiewet recentelijk aangepast, zodat zorgprofessionals uit het buitenland aan de slag kunnen en zo (mede) de personeelstekorten in de ouderenzorg kunnen verminderen. Een andere veel genoemde oplossing is het inzetten van onder meer zorgrobots. Technologische innovaties zoals e-health en domotica kunnen zowel het werk van professionals als het leven van ouderen makkelijker maken. Maar voor dergelijke zorgtechnologieën en domotica kunnen worden ingezet (en los van de discussie wie zou moeten investeren of exploiteren), moet er overal in Nederland een snel en betrouwbaar internet zijn; met name in het landelijke gebied schort het hier nog wel eens aan. Hoewel breedbandinternet (nog) geen nutsvoorziening is, is het voor overheden binnen Europese regelgeving wel mogelijk zelf een netwerk aan te leggen. Dergelijke infrastructurele investeringen komen ook ten goede aan andere maatschappelijke diensten zoals onderwijs, innovatie en ondernemerschap.

Los van de vraag of digitalisering van de zorg en technologische zorginnovaties van de grond komen, speelt bij digitalisering van de zorg een ethisch vraagstuk: in hoeverre komen bij een verregaande digitalisering democratische en ethische waarden in het geding? (Kool et al. 2017, zie ook RIVM 2018 over de balans tussen het individuele recht op privacybescherming en het collectieve recht op evidence-based en efficiënte zorg). De overheid heeft daar waar het gaat om (semi)publieke diensten en digitale systemen in de zorg een rol als hoeder van het publiek belang (Kool et al. 2017). Dergelijke vragen spelen niet alleen bij digitalisering van de zorg; ook bijvoorbeeld de digitalisering van de fysieke infrastructuur legt een druk op publieke waarden als gelijke toegang, bescherming en privacy (De Hollander et al. 2017).

Bronnen

Broek, A. van den, C. van Campen, J. de Haan, A. Roeters, M. Turkenburg & L. Vermeij (red) (2016), Zorgen. Hoofdstuk 5 uit: Sociaal Cultureel Rapport. De toekomst tegemoet. SCP, Den Haag.

Campen, C. van, J. Iedema, M. Broese van Groenou & D. Deeg (2017), Langer zelf-standig. Ouder worden met hulpbronnen, ondersteuning en zorg. SCP, Den Haag.

Dam, van F., F. Daalhuizen, C. de Groot, M. van Middelkoop & P. Peeters (2013), Vergrijzing en ruimte. Gevolgen voor de woningmarkt, vrijetijdsbesteding, mobiliteit en regionale economie. PBL, Den Haag.

Francke, A.L., P.M. Rijken, K. de Groot, A.J.E. de Veer, K.A.M. Verkleij & H.R. Boeije (2017), Evaluatie van de wijkverpleging: ervaringen van cliënten, mantelzorgers en zorgprofessionals. NIVEL, Utrecht.

Hollander, G. de, M. Vonk, D. Snellen & H. Huitzing (2017). Mobiliteit en elektriciteit in het digitale tijdperk, Publieke waarden onder spanning. PBL, Den Haag.

Hogebrugge, M. (2016), Continuïteit in familiebanden. Demos, jr. 32, nr 1, pp.1-3.

Hoogendijk, E., B. Suanet, E. Dent, D. Deeg & M. Aartsen (2016), Adverse effects of frailty on social functioning in older adults: results from the Longitudinal Aging Studies Amsterdam. Maturitas 2016, 83, pp.45-50.

Huet, B. van (2018), ‘In de toekomst is 80 het nieuwe 65’. AD 11 augustus 2018 p.8.

Jansen, D., W. Werkman & A.L. Francke (2016), Dementiemonitor Mantelzorg 2016. Mantelzorgers over zorgbelasting en ondersteuning. NIVEL/Alzheimer Nederland, Utrecht.

Jong, A. de & S. Kooiker (2018). Regionale ontwikkelingen in het aantal potentiële helpers van ouderen tussen 1975-2040. PBL/SCP, Den Haag.

Kommer, G.J. & M. Mulder (2017), Referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg 2017. RIVM, Bilthoven.

Kool et al., J. Timmer, L. Royakkers & R. van Est (2017), Opwaarderen – Borgen van publieke waarden in de digitale samenleving, Den Haag: Rathenau Instituut.

Minister Kamp (2016), Brief Verkenning digitale connectiviteit. Kenmerk DGETM-TM / 16166421. Ministerie EZ, Den Haag.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) (2017) Kamerbrief over voortgang Arbeidsmarktagenda zorgpersoneel, 26 september 2017.

Nederlandse zorgautoriteit (2018). Monitor Zorg voor ouderen. Nza, Utrecht.

Peeters, J., T. Wiegers, J. de Bie & R. Friele (2013), Technologie in de zorg thuis. Nog een wereld te winnen. Nivel, Utrecht.

Putman, L., D. Verbeek-Oudijk & M. de Klerk (2016), Zorg en ondersteuning in Nederland: kerncijfers 2016. Ontvangen hulp bij het huishouden, persoonlijke verzorging, verpleging en begeleiding. SCP, Den Haag.

RIVM (2018), Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2018, https://www.vtv2018.nl/

Robine, J.-M., J.-P. Michel & F.R. Hermann (2007), Who Will Care for the Oldest People in Our Aging Society?, BMJ 334, pp. 570-571.

Ruigrok Netpanel (2017), What’s happening online? 2017. Ruigrok Netpanel, Amsterdam.

Salemink, K., D. Strijker & G. Bosworth (2017), Rural development in the digital age: A systematic literature review on unequal ICT availability, adoption, and use in rural areas. Journal of Rural Studies, Vol. 54, pp. 360-371.

Townsend, L., A. Sathiaseelan, G. Fairhurst & C. Wallace (2013), Enhanced broadband access as a solution to the social and economic problems of the rural digital divide. Local Economy, vol. 28, nr.6, pp. 580-595.

Volkskrant (2018), Zes vragen over Duitse immigratiewet: zijn asielzoekers oplossing voor tekort aan arbeidskrachten? 2 oktober 2018.

Winkel, E. & G. de Kousemaeker (2017), Onderzoek naar duurzame inrichting spoedzorg keten voor ouderen. Fluent Healthcare/ActiZ, Den Haag.

Colofon

Zorg om banen in de ouderenzorg

© PBL Planbureau voor de Leefomgeving

Den Haag, 2018

PBL-publicatienummer: 3302

Contact

info@pbl.nl

Auteurs

Femke Daalhuizen, Carola de Groot, Hans van Amsterdam

Redactie figuren

Beeldredactie PBL

Foto

Karel de Grotelaan, Deventer. Fotograaf: Femke Daalhuizen

Eindredactie en productie

Uitgeverij PBL

Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: Daalhuizen, F., C. de Groot & H. van Amsterdam (2018), Zorg om banen in de ouderenzorg, Den Haag: PBL.

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyses op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het PBL draagt bij aan de kwaliteit van de politiek-bestuurlijke afweging door het verrichten van verkenningen, analyses en evaluaties waarbij een integrale benadering vooropstaat. Het PBL is voor alles beleidsgericht. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd.