Klimaatverandering dwingt tot een scherpe reductie van de uitstoot van broeikasgassen, zoals CO2, en daarmee tot een veel duurzamere energieproductie en -consumptie. Dat impliceert een vraag naar ruimte voor zonnepanelen (op daken en in de vorm van zonneakkers), windmolens (solitair en in windparken), aardwarmte-installaties, biovergistingsinstallaties en mogelijk ruimte voor de teelt van biomassa en de opslag van CO2. Op veel plekken zal die transitie zichtbaar worden in de dagelijkse leefomgeving en gevolgen hebben voor het bestaande landschap (Van Dam, Tisma en Diederiks 2019).

De inpassing van verschillende vormen van hernieuwbare energie is ten dele een ontwerpopgave, waarbij slimme combinatiemogelijkheden in het grondgebruik worden uitgewerkt. Dit is onder meer uitgewerkt in ‘Zorg voor Landschap’ (PBL 2019). Maar inpassing is ook een sturingsopgave, waarbij het de opgave is om op lokaal en regionaal niveau tot breed gedragen afspraken met alle betrokkenen te komen. Niet alleen over de mate waarin en de wijze waarop, maar ook over de plekken waar duurzame energie als zonne- en windenergie zal worden opgewekt.

Nationaal Programma Regionale Energiestrategie

In het kader van het in juni 2019 gepubliceerde Klimaatakkoord worden in de jaren 2020 en 2021 de plannen en locaties voor de plaatsing van hernieuwbare energie (wind en zon op land, warmte) in 30 Regionale Energiestrategieën (RES) uitgewerkt. Het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie schrijft daarover: ‘Een van de afspraken is dat 30 energieregio’s in Nederland onderzoeken waar en hoe het best duurzame elektriciteit op land (van wind en zon) kan worden opgewekt. Maar ook welke warmtebronnen te gebruiken zijn, zodat wijken en gebouwen van het aardgas af kunnen. Waar is ruimte en hoeveel? Zijn de plekken maatschappelijk gezien acceptabel en financieel haalbaar? In een Regionale Energiestrategie (RES) beschrijft elke energieregio zijn eigen keuzes. Het Nationaal Programma RES ondersteunt de regio’s bij het maken van hun strategieën.’ Het PBL heeft de opdracht om de Regionale Energiestrategieën te monitoren. De Monitor van de concept-RES'en is in februari 2021 verschenen (PBL 2021).

Omgevingsbeleid voor energie

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de energietransitie als eerste van de vier centrale prioriteiten genoemd (Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie). Daarbij staat de ruimtelijke inpassing van duurzame energie met oog voor de kwaliteit van de omgeving en het combineren met andere functies centraal. Voor de inpassing op land van de opgave voor duurzame energie wordt naar de RES verwezen. Daarmee zijn gemeenten, provincies en waterschappen aan zet om locaties te kiezen voor windenergie en zon-PV en om keuzes te maken voor de warmtebronnen en bijbehorende warmte-infrastructuur in relatie tot de gebouwde omgeving.

Vanuit de NOVI zijn de drie onderstaande richtingen meegegeven aan de RES:

  • Voorkeur voor grootschalige clustering

    ‘Grootschalige clustering van de productie van duurzame energie (door windmolens, eventueel in combinatie met zonnevelden) vermindert de ruimtelijke afwenteling en draagt bij aan kostenreductie. Waar mogelijk heeft dit de voorkeur. Hier ligt echter wel een expliciete afweging tegenover andere waarden, zoals landschappelijke kenmerken, nationale veiligheid, natuur, cultureel erfgoed, water en bodem en maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak. Voorwaarde is dat bewoners echt goed betrokken zijn, invloed hebben op het gebruik en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten. Het is van belang aandacht te besteden aan natuurinclusief ontwerp en beheer bij duurzame energieprojecten om verstoring of aantasting van natuur en biodiversiteit zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er ook mogelijkheden natuur te versterken, door bijvoorbeeld onderwaternatuur te realiseren bij windprojecten op water.’

  • Voorkeursvolgorde voor zon pv

    ‘Op dit moment worden in toenemende mate zonneparken in veldopstelling ontwikkeld, soms ten koste van de kwaliteit van het landelijk gebied. Om te stimuleren dat locaties zorgvuldig worden uitgekozen, heeft het Rijk in samenwerking met medeoverheden en andere stakeholders een voorkeursvolgorde uitgewerkt. De afwegingprincipes van de NOVI leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Het inpassen op daken en gevels draagt niet alleen bij aan het combineren van functies. Omdat hier al sprake is van bebouwing zal het introduceren van zonnepanelen op deze plekken doorgaans minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied. Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn. Ook in dat geval gaat de voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties. Hoewel natuur- en landbouwgebieden daarbij niet volledig worden uitgesloten, ligt de voorkeur bij gronden met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwateren of areaal in beheer van het Rijk (zoals Rijkswaterstaat, ProRail, Staatsbosbeheer), waaronder waar mogelijk bermen van spoor- en autowegen.’

  • Energiebesparing, warmtenetten en ander gebruik van bestaande gasleidingen

    ‘Energiebesparing, warmtenetten en ander gebruik van bestaande gasleidingen. De warmtetransitie in de gebouwde omgeving vraagt om een strategie op regionale en lokale schaal. In deze strategie is energiebesparing een belangrijke eerste stap (ook omdat daarmee de ingreep in de omgeving wordt beperkt). Voor de resterende warmtevraag moeten alternatieven voor verwarmen met aardgas gerealiseerd worden, zoals restwarmte, geothermie, aquathermie, duurzame gassen en all-electric oplossingen. De keuze voor een alternatieve warmtevoorziening is van vele aspecten afhankelijk, waaronder de beschikbaarheid van warmtebronnen, de warmtevraag, de bouwtechnische mogelijkheden om te isoleren, de kosten, de mogelijkheid om de warmtetransitie te combineren met andere maatschappelijke opgaven (‘slim combineren’) en ruimtelijke aspecten.’

Transitievisie Warmte

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat gemeenten een Transitievisie Warmte opstellen, met behulp van een Leidraad, bestaande uit een Startanalyse en een Handreiking voor lokale analyse. In september 2020 heeft het PBL de Startanalyse aardgasvrije buurten 2020 gepubliceerd. De Startanalyse is een technisch-economische analyse van effecten en kosten van opties om woningen en bedrijfsgebouwen zonder aardgas te verwarmen. Hiervoor zijn in de analyse de nationale kosten van vijf strategieën berekend en op buurtniveau in beeld gebracht.

Meer informatie